Uitspraak 202305253/2/R4


Volledige tekst

202305253/2/R4.
Datum uitspraak: 15 september 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:

[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), beiden wonend te Nijkerk,

verzoekers,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 augustus 2023 in zaak nr. 21/4135 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college van burgemeester en wethouders van Nijkerk.

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 18 februari 2021 heeft het college aan [partij] twee omgevingsvergunningen verleend voor het bouwen van onderscheidenlijk een werktuigenstalling en een loods op het perceel [locatie 1] in Nijkerk.

Bij besluit van 29 juli 2021 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 15 maart 2023 heeft het college een gewijzigd besluit op bezwaar genomen en de omgevingsvergunningen voor de werktuigenstalling en een loods onder aanvulling van de motivering opnieuw verleend.

Bij uitspraak van 2 augustus 2023 heeft de rechtbank het door [verzoeker] ingestelde beroep tegen het besluit van 29 juli 2021 gegrond verklaard, het besluit van 29 juli 2021 vernietigd en het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 15 maart 2023, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.

Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld op 31 augustus 2023, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. J.W. Verhoeven, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door N.A.J. Hermsen-Weijers en T. Lucassen, zijn verschenen. Verder is op de zitting [partij], bijgestaan door [gemachtigde], als vergunninghouder gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       [verzoeker] woont op het perceel aan de [locatie 2] in Nijkerk. Zijn woning ligt dicht tegen de perceelgrens van [locatie 1], waarop de werktuigenstalling en de loods zijn voorzien. Op de zitting is vastgesteld dat de werktuigenstalling inmiddels is opgericht. [verzoeker] heeft bevestigd dat in zoverre geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening bestaat. Vergunninghouder heeft gesteld dat hij de bodemprocedure niet zal afwachten en zal beginnen met de bouw van de loods als de omgevingsvergunning daarvoor niet wordt geschorst. In zoverre bestaat wel spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Daarom zal de voorzieningenrechter het verzoek hierna voor de loods inhoudelijk behandelen.

3.       [verzoeker] heeft op de zitting betoogd dat de loods niet mag worden opgericht, omdat het beoogd gebruik van de loods in strijd is met de ter plaatse geldende bestemming en hij daarvan geluidsoverlast vreest. In dit verband heeft hij gesteld dat de loods zal worden gebruikt voor een paardenhouderij en de op het perceel aanwezige paardenmelkerij. Beide activiteiten zijn volgens [verzoeker] ter plaatse niet toegestaan.

3.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2779), dient bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts te worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar dient mede te worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt gebouwd. Dit houdt in dat een bouwwerk in strijd met de bestemming moet worden geoordeeld indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.

3.2.    Ten tijde van de besluiten van 29 juli 2021 en 15 maart 2023 gold het bestemmingsplan "Buitengebied Nijkerk 2017, veegplan 1". Op het perceel [locatie 1] rust volgens dit plan de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschappelijke en natuurwaarden". De daarvoor aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijvigheid. In artikel 1, lid 1.7, van de planregels wordt een agrarisch bedrijf gedefinieerd als "een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van […] het houden van dieren, […] nader te onderscheiden in: […] b. grondgeboden veehouderij: een agrarisch bedrijf dat gericht is op het ontwikkelen van activiteiten waarbij de productie voor meer dan 50 procent afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond waarover het bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen kan beschikken; […]."

3.3.    Op de zitting is vastgesteld dat zich op het perceel [locatie 1] een melkveehouderij voor maximaal 24 koeien bevindt en een paardenmelkerij met 10 paarden. Verder beschikt vergunninghouder voor de de bedrijfsvoering over 16 hectare grasland, waarvan de helft eigen grond is en hij de andere helft in pacht heeft. Op de zitting is door zowel vergunninghouder als het college bevestigd dat de loods voor voormelde bedrijvigheid is aangevraagd. Daarvoor was eerder al een andere, zonder daarvoor benodigde omgevingsvergunning opgerichte, loods op het perceel aanwezig die inmiddels is gesloopt.

3.4.    De voorzieningenrechter is van oordeel dat zowel de melkveehouderij als de paardenmelkerij zijn gericht op het voortbrengen van producten door het houden van dieren. Beide activiteiten vallen daarmee onder de definitie van een agrarisch bedrijf uit artikel 1, lid 1.7, van de planregels en zijn daardoor in overeenstemming met de bestemming. Van een beoogd gebruik van de loods in strijd met de bestemming is in zoverre geen sprake. Voor het betoog dat de loods tevens voor een paardenhouderij zal worden gebruikt, ziet de voorzieningenrechter geen concrete aanwijzingen. Op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied Nijkerk 2017, veegplan 1" is een paardenhouderij niet toegestaan op het perceel [locatie 1]. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Weliswaar heeft [verzoeker] op de zitting gesteld dat hij de paardenmelkerij graag wil uitbreiden met een paardenhouderij, maar daarvoor is nog een wijzigingsplan in voorbereiding dat de vestiging van een paardenhouderij mogelijk maakt. De voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de loods voor een paardenhouderij zal worden gebruikt voordat het wijzigingsplan is vastgesteld en in werking is. Om die reden bestaat geen grond voor het oordeel dat het beoogd gebruik in strijd is met de bestemming.

4.       Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen
voorzieningenrechter

w.g. De Jong
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2023

628