Uitspraak 202203978/1/A2


Volledige tekst

202203978/1/A2.
Datum uitspraak: 16 augustus 2023

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], gevestigd te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 20 mei 2022 in zaak nr. 21/627 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat.

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2020 heeft de minister een verzoek van [appellant] om schadevergoeding afgewezen.

Bij besluit van 1 maart 2021 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 mei 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 augustus 2023, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. F. de Meer en mr. M.A. Drapers, is verschenen. [appellant], vertegenwoordigd door mr. A. Bakker, heeft via een videoverbinding deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

1.       [appellant] was eigenaar van het perceel [locatie] te Eibergen, kadastraal bekend gemeente Berkelland, sectie AB, nr. 797 (hierna: het perceel). Op dit perceel stond een woning. [appellant] heeft nu nog maar een gedeelte van dat perceel in eigendom. Op dat gedeelte stond geen woning. Dat gedeelte is nu kadastraal bekend gemeente Berkelland, sectie AB, nr. 796 (hierna: het overblijvende perceel). Het gedeelte waarop de woning stond, is onteigend vanwege de aanleg van de Rijksweg N18. [appellant] heeft in verband hiermee een schadeloosstelling van € 440.000,00 ontvangen. De woning is voor de aanleg van de weg gesloopt.

Verzoek om schadevergoeding

2.       Bij brief van 3 april 2020 heeft [appellant] de minister verzocht om vergoeding van de schade die hij heeft geleden ten gevolge van het bij besluit van 20 augustus 2013 vastgestelde Tracébesluit N18 Varsseveld - Enschede (hierna: het Tracébesluit). Het Tracébesluit voorziet voor het tracégedeelte tussen Groenlo en Haaksbergen in de aanleg van het nieuwe tracé van de Rijksweg N18 over onder meer de gronden van het perceel. Volgens [appellant] heeft dit geleid tot een waardevermindering van het overblijvende perceel van € 400.000,00, omdat hij in de nieuwe situatie, anders dan in de oude, geen woning kan bouwen of herbouwen op het overblijvende perceel.

Besluitvorming

3.       De minister heeft in het besluit van 1 maart 2021 onder meer het volgende vermeld.

Op basis van het bij raadsbesluit van 27 juni 1995 vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied, Eibergen 1995 (hierna: het bestemmingsplan) heeft het overblijvende perceel een bestemming als agrarisch gebied en is het niet voorzien van een agrarisch bouwvlak. Het Tracébesluit heeft die bestemming ten aanzien van het overblijvende perceel niet gewijzigd. Dit betekent dat [appellant] geen schade heeft geleden. Bovendien wordt de gestelde schade niet (direct) veroorzaakt door het Tracébesluit. Het overblijvende perceel valt namelijk buiten de grenzen van het Tracébesluit.

Oordeel van de rechtbank

4.       De rechtbank heeft overwogen dat zij het eens is met het besluit van de minister om het verzoek om schadevergoeding af te wijzen en met de motivering die daaraan ten grondslag is gelegd in het besluit van 1 maart 2021. De minister heeft dat verzoek op goede gronden afgewezen. Het besluit van 1 maart 2021 kan in stand blijven.

Beroep

5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het Tracébesluit er wel degelijk toe heeft geleid dat hij geen woning kan bouwen op het overblijvende perceel en daardoor schade heeft geleden. Uit de plankaart van het bestemmingsplan blijkt dat dit perceel een bestemming voor woonbebouwing heeft. Volgens artikel 12, eerste lid, van de planregels bij het bestemmingsplan (hierna: de planregels) zijn gronden met deze bestemming bestemd voor al of niet vrijstaande woningen met bijbehorende tuinen en erven. Indien de planologische ontwikkeling ten behoeve van de aanleg van de Rijksweg N18 niet had plaatsgevonden, zou het op grond van artikel 12, derde lid, aanhef en onder 2, van de planregels mogelijk zijn geweest om een woning op het overblijvende perceel te realiseren, aldus [appellant].

Oordeel van de Afdeling

5.1.    De van belang zijnde wetsartikelen en planregels zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

5.2.    [appellant] heeft een verzoek om schadevergoeding ingediend. Dit is een verzoek als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de Tracéwet. Uit de rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 18 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2805) volgt dat de maatstaven voor tegemoetkoming in planschade van overeenkomstige toepassing zijn op schadevergoeding krachtens artikel 22 van de Tracéwet.

5.3.    Voor de beoordeling van een aanvraag om tegemoetkoming in planschade wordt onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en schade lijdt of zal lijden. Hiertoe wordt een vergelijking gemaakt tussen het planologische regime na de inwerkingtreding van de wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt, met het onmiddellijk daaraan voorafgaande planologisch regime. In die vergelijking wordt in beginsel uitgegaan van het realiseren van de maximale mogelijkheden van het oude en nieuwe planologische regime. Indien het realiseren van de maximale mogelijkheden van het oude en nieuwe planologische regime met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, bestaat aanleiding voor afwijking van dit uitgangspunt.

5.4.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, moet bij de maximale invulling van een bestemmingsplan een in dat bestemmingsplan opgenomen ontheffingsmogelijkheid buiten beschouwing worden gelaten en geldt hetzelfde voor een in dat bestemmingsplan opgenomen mogelijkheid om, bij omgevingsvergunning, af te wijken van regels van dat bestemmingsplan. Vergelijk de overzichtsuitspraak van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, onder 2.8. Hoewel deze rechtspraak betrekking heeft op een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade door een planologische wijziging op de gronden van derden, is er geen aanleiding daarover anders te oordelen in het geval waarin, zoals hier, de gestelde schade door een planologische wijziging op de gronden van de desbetreffende aanvrager is veroorzaakt. Vergelijk de uitspraak van 22 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2114, onder 4.2.

5.5.    Uit deze rechtspraak volgt dat, in de vergelijking tussen de planologische mogelijkheden van het overblijvende perceel onder het oude regime van het bestemmingsplan en het nieuwe regime van het  Tracébesluit, geen betekenis toekomt aan de in artikel 12, derde lid, aanhef en onder 2, van de planregels van het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheid. Deze afwijkingsbevoegdheid kan niet tot het oordeel leiden dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de inwerkingtreding van het Tracébesluit voor [appellant] niet tot een planologische verslechtering heeft geleid.

Het betoog slaagt niet.

Slotsom

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Proceskosten

7.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, voorzitter, en mr. A. ten Veen en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.

w.g. Van Ravels
voorzitter

w.g. Hazen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2023

452

BIJLAGE

Tracéwet

Artikel 22

1.       Indien een belanghebbende ten gevolge van een tracébesluit schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en ten aanzien waarvan de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd, kent Onze Minister hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2.       (…).

3.       (…).

bestemmingsplan Buitengebied, Eibergen 1995

Artikel 12

1. doeleindenomschrijving

De gronden met de bestemming "woonbebouwing" zijn bestemd voor al dan niet vrijstaande woningen met bijbehorende tuinen en erven. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de bescherming van karakteristieke bebouwing, daar waar dat op de plankaart als zodanig is aangegeven met de lettercode "K".

2. bouwvoorschriften

Uitsluitend de volgende bebouwing is toegestaan:

1. de op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpplan bestaande al dan niet vrijstaande woning met als inhoud, hoogte en goothoogte de op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpplan bestaande inhoud, hoogte en goothoogte;

2. andere-bouwwerken met een maximale hoogte van 2 m.

3. vrijstellingsbepalingen

Burgemeester en Wethouders kunnen vrijstelling verlenen:

1. van het bepaalde in lid 2 sub 1:

a. voor wat betreft de inhoud van woningen kleiner dan 600 m³ tot een vergroting van de bestaande inhoud tot 600 m³ dan wel met maximaal 10 procent;

b. voor wat betreft woningen groter dan 600 m³ tot een vergroting van de bestaande inhoud met maximaal 10 procent tot een maximum van 100 m3;

een en ander met dien verstande dat de hoogte niet meer gaat bedragen dan 9 m en dat het aantal woningen beperkt blijft tot één.

2. Ten behoeve van de herbouw van de woning, op een andere dan de op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpplan bestaande plaats, mits:

a. de herbouw geen belemmering oplevert voor de ter plaatse aanwezige agrarische bedrijven en

b. de herbouw niet zodanig wordt gesitueerd dat de ter plaatse aanwezige natuur- en/of landschapswaarden onevenredig worden geschaad;

c. de nieuwe woning in directe ruimtelijke relatie met de oorspronkelijke bouwplaats wordt gebouwd.

3. Van het bepaalde in lid 2 sub 1 ten behoeve van de splitsing van de woning in twee zelfstandige woningen c.q. wooneenheden met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a. slechts het hoofdgebouw waarin de reeds bestaande woonfunctie wordt uitgeoefend mag worden gesplitst;

b. de inhoud van het hoofdgebouw dient minimaal 900 m3 te bedragen;

c. het een woning betreft welke op de plankaart als zodanig is aangegeven met de lettercode "K".