Uitspraak 202303828/2/A3


Volledige tekst

202303828/2/A3.
Datum uitspraak: 9 augustus 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb), hangende het hoger beroep van:

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 8 mei 2023 in zaak nr. 22/10 in het geding tussen:

[maatschap], gevestigd te [plaats],

en

de minister.

Procesverloop

Bij besluit van 9 februari 2021 heeft de minister het verzoek van de maatschap om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur gedeeltelijk toegewezen.

Bij besluit van 22 november 2021 heeft de minister het door de maatschap daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 mei 2023 heeft de rechtbank het door de maatschap daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 november 2021 vernietigd en de minister opgedragen om binnen drie maanden een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.

Ook heeft de minister de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 juli 2023, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M.H.A. Bakkum en mr. F.J.H. van Tienen, beiden advocaat te Den Haag, en mr. J. van Essen, en de maatschap, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       De maatschap heeft verzocht om openbaarmaking van de namen en adressen van alle met de maatschap concurrerende ondernemingen die schaarse verhandelbare rechten hebben verkregen zonder daarvoor een staatssteunaanvraag te hebben gedaan. De minister heeft ‘rechten’ opgevat als fosfaatrechten en heeft ruim 30.000 fosfaatbeschikkingen uit 2018 aangetroffen. Vanwege het grote aantal documenten heeft hij steekproefsgewijs een selectie gemaakt van zestien beschikkingen. Deze documenten heeft hij openbaar gemaakt, met uitzondering van persoonsgegevens, relatie- en beschikkingsnummers en nummers van de Kamer van Koophandel.

3.       De rechtbank heeft overwogen dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij in de zestien documenten namen van ambtenaren, namen van de ontvangers van fosfaatrechten, adresgegevens, KvK-nummers, en de relatie- en beschikkingsnummers buiten de openbaarheid heeft gehouden. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat niet mocht worden volstaan met de openbaarmaking van zestien documenten. Het ligt op de weg van de minister om tot openbaarmaking van alle gevraagde beschikkingen over te gaan met inachtneming van wat in haar uitspraak is overwogen, aldus de rechtbank. De minister moet binnen drie maanden opnieuw op het bezwaar beslissen.

4.       De minister heeft in zijn verzoekschrift gevraagd de uitspraak van de rechtbank te schorsen. Uitvoering geven aan die uitspraak, zou volgens hem onomkeerbare gevolgen hebben die de hogerberoepsprocedure zinledig maken. In de gronden van het hoger beroep van 17 juli 2023 heeft de minister alsnog gesteld dat hij een nieuw besluit op bezwaar zal nemen. Het lukt hem echter niet te voldoen aan de daarvoor door de rechtbank gestelde termijn van drie maanden die op 8 augustus 2023 zal verstrijken. Hij denkt dat het besluit medio oktober 2023 kan worden genomen.

4.1.    De rechtsvragen in deze zaak lenen zich niet voor beantwoording in de voorlopige voorzieningenprocedure. Daarom zal de voorzieningenrechter de vraag of vooruitlopend op de beoordeling van het hoger beroep een voorlopige voorziening moet worden getroffen, beantwoorden aan de hand van een belangenafweging.

4.2.    Gelet op artikel 6:16 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:24, heeft de wetgever ervoor gekozen om geen schorsende werking toe te kennen aan het instellen van hoger beroep. Het uitgangspunt is dus dat de minister, ook al heeft hij hoger beroep ingesteld, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuw besluit moet nemen. Het is ook in het belang van een efficiënte en finale geschilbeslechting dat de minister een nieuw besluit neemt, omdat dit met toepassing van artikel 6:19 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:24, in het kader van het hoger beroep kan worden beoordeeld. Als de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand blijft, komt aan het nieuwe besluit de grondslag te ontvallen en zal dat worden vernietigd.

4.3.    De motivering van het verzoek geeft geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Het is de voorzieningenrechter niet duidelijk geworden waarom de minister pas na tien weken na de uitspraak van de rechtbank heeft besloten alsnog tot besluitvorming over te gaan. Ter zitting heeft de minister toegelicht dat hij navraag heeft gedaan bij de afdeling ICT naar de mogelijkheid om de 30.000 fosfaatbeschikkingen in een elektronisch raadpleegbaar register openbaar te maken. De voorzieningenrechter heeft er oog voor dat het in dit geval gaat om een groot aantal documenten, maar ziet ook aanleiding om de minister er toe te bewegen om alsnog met de nodige voortvarendheid aan de rechtbankuitspraak te voldoen. Daarbij zal de minister in de nieuwe beslissing op bezwaar toereikend moeten motiveren, zoals ter zitting is besproken, waarom de informatie die hij voornemens is niet te openbaren geen milieu-informatie betreft. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

5.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit uiterlijk binnen zes weken na verzending van deze uitspraak gevolg moet geven aan de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 8 mei 2023 in zaak nr. 22/10, door opnieuw op het bezwaar te beslissen;

II.       wijst het verzoek voor het overige af.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.

w.g. Van Altena
voorzieningenrechter

w.g. Konings
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2023

612