Uitspraak 202202799/1/A2


Volledige tekst

202202799/1/A2.
Datum uitspraak: 9 augustus 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Stompwijk, gemeente Leidschendam-Voorburg,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 april 2022 in zaak nr. 20/82 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg.

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2019 heeft het college een verzoek van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.

Bij besluit van 12 december 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 april 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken overgelegd.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2023, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.P. van Rossum, advocaat te Den Haag, vergezeld door ing. J.L. van Brecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.J. Heinen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] is sinds 1974 eigenaar van het perceel aan de [locatie] te Stompwijk (hierna ook: het bedrijfsperceel). Hij exploiteert op het bedrijfsperceel een paardenpension en woont er in de bedrijfswoning. Op grond van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" (hierna: het oude bestemmingsplan) rust op het zuidelijke deel van het bedrijfsperceel de bestemming "Agrarisch-Paardenhouderij" met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch-paardenpension’. Op het noordelijke gedeelte van het bedrijfsperceel rust de bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden".

Op gronden ten westen van het bedrijfsperceel rustte op grond van het oude bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden". De Stompwijkse Vaart ten zuiden en zuidwesten van het bedrijfsperceel is in het oude bestemmingsplan bestemd als "Water". Gronden aan de overzijde van de vaart zijn in dat plan bestemd voor "Verkeer". Deze verkeersbestemming geldt onder meer voor de Doctor van Noortstraat en de nabij gelegen provinciale weg N206.

2.       Het op 17 februari 2017 in werking getreden bestemmingsplan "Stompwijk - Verbindingsweg" (hierna: het nieuwe bestemmingsplan) maakt ten westen van het bedrijfsperceel een nieuwe weg, de Veenpoldersweg, mogelijk. [appellant] heeft een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade als gevolg van dit bestemmingsplan ingediend, omdat de realisering van de Veenpoldersweg volgens hem leidt tot waardedaling van zijn bedrijfsperceel, waardoor hij schade lijdt.

Besluiten college

3.       Het college heeft aan het besluit van 25 juni 2019 een door de Lodewijckgroep opgesteld advies van 24 mei 2019 (hierna: het deskundigenadvies) ten grondslag gelegd. In het deskundigenadvies is vermeld dat de nieuwe Veenpoldersweg een alternatieve route biedt voor sluipverkeer en zwaar vracht- en landbouwverkeer dat voorheen door de kern van Stompwijk reed.

Op grond van de bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden", zoals gedefinieerd in artikel 7.1.1 van het oude bestemmingsplan, was het wegtracé van de nieuwe Veenpoldersweg voorheen bestemd voor de instandhouding en ontwikkeling van agrarische gronden voor de bedrijfsuitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven, voor extensieve weidegang door paarden van paardenhouderijen voor zover geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan ter plaatse aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden, en voor extensieve recreatie met daarbij behorende wandelpaden, picknickplaatsen en uitkijkpunten voor zover dit gebruik wordt afgestemd op de hiervoor vermelde waarden. Op de gronden met deze bestemming waren uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van en noodzakelijk voor de bestemming of agrarische bedrijfsvoering toegestaan met een hoogte van maximaal 2 m en een oppervlakte van maximaal 5 m.

In het nieuwe bestemmingsplan is voor de Veenpoldersweg een bestemmingsvlak van 7 m bestemd als "Verkeer". Aan weerszijden van dit bestemmingsvlak zijn stroken grond van 14 m breed bestemd als "Groen". De stroken met de groenbestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen, plantsoenen en bermen en onder meer voor bijbehorende fiets- en voetpaden, nutsvoorzieningen, speeltoestellen, voorzieningen voor het openbaar vervoer, de ontsluiting van aangrenzende percelen, ruiterpaden en menroutes.

De bestemming voor het bedrijfsperceel van [appellant] en de gronden ten zuiden daarvan is niet veranderd. Direct ten zuiden van het bedrijfsperceel is op grond van het oude bestemmingsplan een groot gebied van ruim 80 m breed bestemd voor verkeersdoeleinden. Gezien de breedte van dit bestemmingsvlak, konden planologisch  de bestaande Doctor van Noorstraat en de provinciale weg N206 op kortere afstand van het bedrijfsperceel worden aangelegd, dan feitelijk is gebeurd. Volgens het deskundigenadvies was dan ook op zeer korte afstand van het bedrijfsperceel een druk verkeersplein mogelijk. Het verkeer op de nieuwe Veenpoldersweg passeerde het bedrijfsperceel van [appellant] al aan de zuid en zuidwestzijde. Uit verkeersonderzoek is gebleken dat de nieuwe weg vooral is bedoeld om bestaande verkeersstromen om de dorpskern heen te leiden en dat ten opzicht van de bestaande situatie slechts een zeer beperkte toename aan verkeersbewegingen zal plaatsvinden.

Volgens het deskundigenadvies is de bedrijfswoning op het bedrijfsperceel georiënteerd op het zuiden en zuidwesten, waar geen planologische verandering heeft plaatsgevonden. Ten zuiden en zuidwesten van het bedrijfsperceel is op de daar aanwezige verkeersbestemming een zeer drukke provinciale weg aanwezig. Aan deze zijde van het bedrijfsperceel is geen sprake van een toename van verkeersbewegingen en daarmee samenhangende hinderfactoren. Van een planologisch nadelige situatie voor de bedrijfswoning is dan ook geen sprake.

Bij beoordeling van de vraag of een planologische verandering een nadelig effect heeft op een bedrijfsperceel is volgens het deskundigenadvies van belang of de planologische verandering invloed heeft op de gebruiksmogelijkheden van het bedrijfsperceel, leidt tot wijziging van de verkeers- of parkeersituatie ter plaatse of de locatiewaarde aantast. Volgens de deskundige leidt de verkeersbestemming voor de nieuwe Veenpoldersweg niet tot extra verkeer ten zuiden en zuidwesten van het bedrijfsperceel, een verslechterde parkeersituatie, omrijschade of verminderde bereikbaarheid van het bedrijfsperceel. De nieuwe verkeersbestemming ten westen van het bedrijfsperceel zal wel tot intensiever gebruik van de westelijke gronden leiden. De planologische verandering leidt echter niet tot een toename van geluidhinder en tast de bedrijfsmatige gebruiksmogelijkheden van het bedrijfsperceel niet aan. Aangezien voorheen al veel verkeer het bedrijfsperceel aan de zuid- en zuidwestzijde passeerde, kan de ontwikkeling aan de westzijde niet van invloed zijn op de marktwaarde van het bedrijfsperceel. Er is dan ook geen sprake van een verslechterde locatiewaarde van het perceel.

De deskundige komt tot de conclusie dat de planologische verandering niet leidt tot planologisch nadeel voor [appellant].

4.       Het college heeft aan het besluit van 12 december 2019 een aanvullend deskundigenadvies van de Lodewijckgroep van 6 december 2019 ten grondslag gelegd. In het aanvullend advies is de deskundige nader ingegaan op de relatie tussen planschade en de planologische bestemming voor het zuidelijke gedeelte van het bedrijfsperceel van [appellant]. Volgens de deskundige leidt het nieuwe bestemmingsplan niet tot beperking van de exploitatiemogelijkheden op het bedrijfsperceel of beperking van het gebruik van de opstallen en buitenbak op het perceel.

De deskundige heeft in het aanvullend advies verder vermeld dat een paardenpension is gericht op het houden van paarden voor derden. De bedrijfsvoering kenmerkt zich door de verhuur van stalling met accommodatie en/of weiland en het verzorgen van de paarden. Potentiële klanten zullen dan ook een pension selecteren op de staat van de stallen, de inrichting van de aanwezige verblijfsaccommodaties, de overige faciliteiten van het pension en de zorg die een exploitant heeft voor de paarden.

Voor het bepalen van eventuele vermogensschade is van belang dat ten zuiden van het bedrijfsperceel al een drukke provinciale weg ligt. De deskundige heeft tijdens een bezoek geconstateerd dat het geluid van de zuidelijk gelegen provinciale weg al dominant is op het bedrijfsperceel, terwijl deze weg planologisch 50 m dichterbij het bedrijfsperceel kan worden gesitueerd. De planologische verandering heeft voorts evenmin tot gevolg dat het bedrijfsperceel niet langer landelijk is gelegen met veel weidegrond in omgeving. De situeringswaarde van het bedrijfsperceel is volgens de deskundige dan ook niet aangetast door de planologische verandering.

De uitspraak van de rechtbank

5.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] geen planologisch nadeel lijdt als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat het college in dit geval een prognose van de verwachtte verkeersintensiteit op de Veenpolderweg achterwege mocht laten, omdat in het deskundigenadvies toereikend is gemotiveerd dat het nieuwe bestemmingsplan slechts in zeer beperkte mate zal leiden tot een toename van verkeersbewegingen en de aanleg van die weg geen noemenswaardige verkeersaantrekkende werking zal hebben. De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat het college in de planvergelijking terecht heeft betrokken dat de N206 en de Doctor van Noortstraat bij een maximale invulling van het oude bestemmingsplan op veel kortere afstand van het bedrijfsperceel kunnen liggen dan nu feitelijk het geval is, gelet op de omvangrijke verkeersbestemming ter plaatse van 80 m breed. De rechtbank heeft ook in aanmerking genomen dat het college op de zitting onweersproken heeft toegelicht dat het akoestisch onderzoek dat voorafgaand aan de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan is verricht, geen aanknopingspunten biedt voor het standpunt dat de geluidsbelasting op de bedrijfswoning zal toenemen door de aanleg van de Veenpoldersweg.

De rechtbank heeft verder overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gebruiksmogelijkheden van de paardenbak en bedrijfsbebouwing op het perceel door de aanleg van de nieuwe weg zijn beperkt. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het perceel voorheen al was gesitueerd op een locatie met veel verkeersgeluid van de zuidelijk gelegen provinciale weg N206. Daarbij heeft de rechtbank ook overwogen dat [appellant] zijn stelling dat paarden in de paardenbak op het perceel zullen schrikken van verkeer op de Veenpoldersweg niet heeft gemotiveerd.

Maatstaf

6.       Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de desbetreffende wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. Slechts ingeval realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan aanleiding bestaan om van dit uitgangspunt af te wijken. Zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 september 2016 onder 2.1 en 2.3, ECLI:NL:RVS:2016:2582.

7.       Wanneer de door de aanvrager gestelde schade is te herleiden tot een gestelde toename van de geluidbelasting onder het nieuwe planologische regime, dient bij de planvergelijking in het kader van het onderzoek naar hetgeen op grond van het nieuwe planologische regime op de peildatum maximaal kan worden gerealiseerd een reële prognose te worden gemaakt van het gebruik van de bewuste gronden met de daaruit voortvloeiende redelijkerwijs te verwachten geluidbelasting. Dit onderzoek zal moeten uitwijzen of de geluidbelasting van dien aard is dat het nieuwe planologische regime een nadeliger positie van aanvrager, met daaruit voortvloeiende schade in de vorm van waardevermindering van zijn onroerende zaak, tot gevolg heeft gehad. Op dezelfde wijze dient te worden onderzocht of de gestelde verslechtering van de luchtkwaliteit zich voordoet en leidt tot schade. Zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 september 2016 onder 2.4, ECLI:NL:RVS:2016:2582.

8.       Indien in een advies van een door een bestuursorgaan benoemde onafhankelijke en onpartijdige deskundige op objectieve wijze verslag is gedaan van het door deze deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, mag dat bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om tegemoetkoming in planschade van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.

Op de aanvrager rust in beginsel de bewijslast, indien hij een op een advies van een onafhankelijke en onpartijdige deskundige gebaseerd oordeel van het bestuursorgaan omtrent het bestaan van schade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wro, omtrent de omvang van deze schade, of omtrent het oorzakelijk verband tussen de gestelde schadeveroorzakende planologische wijziging en de gestelde schade bestrijdt.

Zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 september 2016 onder 8.3 en 8.4, ECLI:NL:RVS:2016:2582.

Het hoger beroep

9.       [appellant] heeft op de zitting de grond dat realisering van de verkeersbestemming voor gronden tussen zijn bedrijfsperceel en de provinciale weg N206 met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid was uitgesloten, ingetrokken.

Geluidhinder en luchtkwaliteit

10.     [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college op de adviezen van de deskundige mocht afgaan, omdat volgens hem de planvergelijking in de adviezen ondeugdelijk is. Hij voert aan dat de deskundige ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar mogelijke toename van geluidhinder en verslechtering van de luchtkwaliteit op zijn bedrijfsperceel als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan. Zo ontbreekt in de adviezen een reële prognose van het maximale gebruik van de verkeersbestemming voor de nieuwe Veenpoldersweg. Volgens [appellant] heeft de deskundige ook ten onrechte aangenomen dat de nieuwe Veenpoldersweg geen verkeersaantrekkende werking zal hebben. Hij stelt dat de weg juist is aangelegd om een verwachte toename van de verkeersintensiteit op te vangen. Hij voert in dit verband ook aan dat het standpunt van het college dat het verkeersgeluid van de nieuwe weg wegvalt in het verkeersgeluid van de bestaande zuidelijke provinciale weg ten onrechte niet met berekeningen is onderbouwd.

[appellant] voert ook aan dat in het deskundigenadvies ten onrechte is vermeld dat de planologische verandering er niet toe leidt dat zijn bedrijfsperceel minder bruikbaar wordt. Volgens [appellant] kan hij als gevolg van de realisering van de nieuwe Veenpoldersweg en de daarvan ondervonden verkeershinder de bestaande buitenbak niet meer gebruiken, omdat de paarden schrikken van het op korte afstand voorbij rijdende verkeer. Hij stelt dat verplaatsing van de buitenbak daarom noodzakelijk is. Dat kost volgens hem € 60.000,00.

10.1.  Volgens het door Goudappel Coffeng opgestelde ‘Onderzoek verkeer en milieu nieuwe verbindingsweg Stompwijk’ van 5 oktober 2016 (hierna ook: het verkeersrapport), dat als bijlage bij de toelichting bij het nieuwe bestemmingsplan is opgenomen, zal de verkeersintensiteit op de nieuwe Veenpoldersweg bij het bedrijfsperceel van [appellant] in de nieuwe situatie ongeveer 1.900 motorvoertuigen per etmaal (hierna: mve) bedragen. De verkeersintensiteit op de N206 zal in de nieuwe situatie nabij het bedrijfsperceel ongeveer 20.100 mve in 2018 en 21.100 mve in 2028 bedragen.

Anders dan [appellant] heeft betoogd, is het college dus wel uitgegaan van een reële prognose van het maximale gebruik van de Veenpoldersweg.

10.2.  Volgens het verkeersrapport is in de nieuwe situatie de verkeersintensiteit op de N206 ruim tien keer hoger dan de verkeersintensiteit op de Veenpoldersweg. In het deskundigenadvies is verder terecht vermeld dat de N206 planologisch 50 m dichterbij het bedrijfsperceel mag worden gesitueerd. Gezien deze omstandigheden acht de Afdeling aannemelijk dat de geluidhinder van de Veenpoldersweg wegvalt in de al bestaande geluidhinder van de N206 op het bedrijfsperceel en dat het nieuwe bestemmingsplan dus niet leidt tot een toename van geluidhinder op het bedrijfsperceel, zoals in het deskundigenadvies is vermeld. De deskundige hoefde deze conclusie in dit geval niet cijfermatig te onderbouwen. De deskundige heeft op grond van het verkeersrapport ook terecht aangenomen dat de verkeersintensiteit op de Veenpoldersweg niet in betekenende mate zal toenemen.

10.3.  Volgens de deskundige kan de buitenbak op het bedrijfsperceel na de planologische wijziging nog steeds worden gebruikt voor de paarden die in het pension verblijven. Hij betwist de stelling van [appellant] dat het verkeer op de nieuwe Veenpoldersweg tot schrikreacties bij de paarden in de buitenbak zal leiden. Volgens de deskundige zal het verkeer op de Veenpoldersweg over een rechte weg de buitenbak passeren en ligt tussen die weg en het bedrijfsperceel ook een groenstrook en een sloot. De nieuwe weg heeft ter hoogte van het bedrijfsperceel geen aftakkingen of kruisingen, zodat het passerende verkeer kan doorstromen. Het leidt tot voorspelbare verkeerbewegingen waaraan de paarden zullen wennen. Daarbij is volgens de deskundige mede van belang dat paarden voor een langere tijd verblijven in een paardenpension, zodat zij bekend raken met omgevingsgeluiden.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] geen concrete aanknopingspunten gegeven om op dit punt te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van het deskundigenadvies. Het college mocht ook in zoverre op het deskundigenadvies afgaan.

10.4.  Volgens het verkeersrapport zal de aanleg van de nieuwe weg niet in betekende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse van het bedrijfsperceel. De deskundige is hiervan uitgegaan. [appellant] heeft het verkeersrapport op dit punt niet gemotiveerd bestreden. Het college mocht ook in zoverre op het deskundigenadvies afgaan.

10.5.  De conclusie is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college voor de schadefactoren geluidhinder en luchtkwaliteit op het deskundigenadvies mocht afgaan.

De betogen slagen niet.

Ruimte-voor-Ruimte regeling

11.     [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend  dat de situeringswaarde van zijn bedrijfsperceel door het nieuwe bestemmingsplan is verminderd. Voorheen lag zijn bedrijfsperceel in landelijk gebied met aan de zuidzijde wegverkeer. Nu grenst zijn bedrijfsperceel aan twee zijden aan drukken wegen. Hij voert aan dat zijn kinderen in de toekomst mogelijk een aanvraag willen indienen om met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in het oude bestemmingsplan gebruik te maken van de provinciale ruimte-voor-ruimte regeling. Hij stelt dat dan op zijn bedrijfsperceel twee burgerwoningen kunnen worden gerealiseerd. Volgens [appellant] is dat onder het nieuwe bestemmingsplan, door de gewijzigde situering van het bedrijfsperceel, niet meer mogelijk. Hij stelt daardoor een schade van € 500.000,00 te lijden.

11.1.  De burgerwoningen kunnen alleen worden gerealiseerd na toepassing van de wijzigingsbevoegdheden in de artikelen 5.6.11 en 5.6.13 van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied", op grond waarvan het college bevoegd is om de bestemming "Agrarisch - Paardenhouderij" te wijzigen in de bestemming "Wonen".

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 september 2016 onder 2.7, ECLI:NL:RVS:2016:2582) moet een in een bestemmingsplan opgenomen, niet gebruikte wijzigingsbevoegdheid bij de maximale invulling van dat bestemmingsplan buiten beschouwing worden gelaten. De deskundige heeft de wijzigingsbevoegdheden dan ook terecht niet bij de planvergelijking betrokken.

Het betoog slaagt niet.

Overige gronden

12.     Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de snelheid op de Veenpoldersweg kan geen doel treffen. In een bestemmingsplan wordt de snelheid op een weg niet geregeld, zodat deze niet bij de planvergelijking kan worden betrokken.

Dat de bedrijfswoning van [appellant] feitelijk is gericht op het westen en niet op het zuiden, zoals is vermeld in het deskundigenbericht, kan hem evenmin baten, omdat de oriëntatie van de bedrijfswoning in dit geval voor de planvergelijking niet relevant is. Daarbij is van belang dat, zoals hiervoor is geoordeeld, de geluidhinder op het bedrijfsperceel niet toeneemt.

Anders dan [appellant] heeft aangevoerd, is het college er niet vanuit gegaan dat naast de Veenpoldersweg een groenstrook ligt die als buffer fungeert. In het deskundigenadvies, waarop het college is afgegaan, is op pagina 29 vermeld dat in de groenstrook naast de Veenpoldersweg fiets- en voetpaden en andere voorzieningen zijn toegestaan en dat daarom de groenstrook planologisch geen bufferfunctie heeft.

Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over het Laantje van Van Kampen treft evenmin doel. De deskundige heeft in het deskundigenadvies vermeld welke bedrijven en andere functies planologisch waren toegestaan aan het Laantje van Kampen. Dat volgens [appellant] de planologisch mogelijke bedrijven feitelijk niet aan het Laantje van Kampen zijn gevestigd, is voor de planvergelijking niet relevant. De deskundige heeft in het deskundigenadvies terecht aan de planologische mogelijkheden voor het Laantje van Kampen gerefereerd voor de beschrijving van het voorheen bestaande uitzicht vanaf het bedrijfsperceel van [appellant].

Slotsom

13.     Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.

14.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.

w.g. Van Ravels
voorzitter

w.g. Oranje
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2023

507