Uitspraak 202302244/1/A2


Volledige tekst

202302244/1/A2.
Datum uitspraak: 26 juli 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,

en

het college van beroep voor de examens van de Hogeschool van Amsterdam (hierna: het CBE),
verweerder.

Procesverloop

Bij beslissing van 1 september 2022 heeft de Examencommissie Engineering & Maritiem Officier (hierna: de examencommissie) geconcludeerd dat [appellante] bij het vak ‘Innovatielab: Integraal Ontwerpen’ heeft gefraudeerd en zijn aan haar de sancties opgelegd van ongeldigverklaring van het vak ‘Innovatielab: Integraal ontwerpen (2219INMDOP)’ en vermelding van de aantekening fraude in het SIS voor dit studiedeel. Daarnaast is zij voor blok 1 uitgesloten van deelname aan de tentamens en opdrachten van de vakken ‘Design for X (TENG 4100D4X019)’ en ‘Design Methods Lab (T-ENG 4100DML019)’.

Bij beslissing van 24 maart 2023 heeft het CBE het door [appellante] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] en het CBE hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2023, waar [appellante], bijgestaan door mr. N. Claassen, advocaat te Rotterdam, en het CBE, vertegenwoordigd door mr. O. Jungst, ir. M. Barends, ing. J.H. Hesse en L. de Bruijn, zijn verschenen.

Overwegingen

Feiten

1.       [appellante] heeft een werkstuk ingeleverd voor het vak ‘Innovatielab: Integraal Ontwerpen’. Dit bestond uit diverse schetsen en een rapport. Op basis van de zeer hoge kwaliteit van het werkstuk rees bij de vakdocent twijfel aan de authenticiteit van het werk. Het niveau van het werk verschilde teveel van werk dat hij eerder van [appellante] had gezien. Naar aanleiding hiervan heeft hij het werkstuk voorgelegd aan andere vakdocenten en [appellante] uitgenodigd voor een gesprek op 14 juni 2022. De drie docenten zijn op grond van dit gesprek ervan overtuigd dat het ingeleverde werk, in elk geval de delen die gaan over de techniek ‘spuitgieten’ en de termen ‘overgangspassingszone’ en ‘interferentiepassing’, niet van [appellante] afkomstig is en niet door haarzelf kan zijn gemaakt. [appellante] kon namelijk tijdens het gesprek in het bijzonder deze specifiek toegepaste technieken in het geheel niet uitleggen. Verder is de conclusie gebaseerd op de kwaliteit van de ingeleverde schetsen en het werk in het programma Solid Works. [appellante] heeft afgezien van de aangeboden mogelijkheden om een aangepaste opdracht te maken, waarin zij kon laten zien dat zij beschikt over de juiste basisvaardigheden van het vak.

2.       De docenten hebben een vermoeden van fraude bij de examencommissie gemeld. De examencommissie heeft, na [appellante] te hebben gehoord, geconcludeerd dat zij heeft gefraudeerd en haar wegens fraude de bestreden sancties opgelegd. Het CBE heeft het door [appellante] ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.

Het geschil in beroep

3.       Tegen de beslissing van het CBE heeft [appellante] beroep ingesteld. Hierbij voert zij aan dat het niet aan haar is haar onschuld aan te tonen maar dat de hogeschool moet aantonen dat zij heeft gefraudeerd. Er is naar haar mening onvoldoende onderzoek gedaan. Zo is niet onderzocht of het door haar ingeleverde werk de unieke signatuur van haar computer draagt. Dat haar schetsen anders waren dan eerdere schetsen kwam door een andere manier van werken. Haar technische problemen waren bekend bij de docenten en dus mogen deze haar niet nu worden tegengeworpen. Het gesprek met de drie docenten heeft zij ervaren als een verhoor. Zij heeft gepoogd de vragen zo goed mogelijk te beantwoorden. Als gevolg van een aantal incidenten tijdens de opleiding heeft zij last van faalangst. Zij heeft hiertoe een verklaring overgelegd van haar behandelend psycholoog waaruit blijkt dat zij op 31 mei 2022 door de huisarts is doorverwezen wegens forse (faal-)angst- en paniekklachten. Als gevolg hiervan is zij tijdens het gesprek dichtgeklapt waardoor zij haar werkstuk in het gesprek met de docenten niet voldoende kon toelichten. Dat gesprek moet daarom slechts als een ongelukkige momentopname worden beschouwd. Het moeten aantonen van haar onschuld vindt zij een omkering van bewijslast. Zij vindt dat zij nu in feite wordt gestraft voor het inleveren van een te goede opdracht.

Beoordeling van het beroep

4.       De Afdeling vindt dat de voorliggende feiten en omstandigheden de conclusie kunnen dragen dat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat [appellante] het werk niet (volledig) zelf heeft gemaakt en overweegt daartoe het volgende.

5.       De vakdocent van [appellante] heeft haar ontwikkeling gedurende het blok waarin het vak werd gegeven niet kunnen volgen omdat zij haar werkboek in de loop van het blok niet ter inzage heeft gegeven. Als zij tijdens coachingsessies wel inzage gaf in haar werk, liet zij weinig vooruitgang zien. Onder die omstandigheden bestond er, toen het werkstuk ineens werd ingeleverd en dit van onverwacht hoge kwaliteit was, aanleiding de kennis van [appellante] nader te toetsen door het vragen van een extra (mondelinge) toelichting. Het bieden van deze gelegenheid moet worden beschouwd als een geschikte wijze van het toetsen van de kennis en kunde van de student. Dat bij twijfel aan de authenticiteit van het ingeleverde werk van de student wordt gevraagd om het werk toe te lichten en eventueel ook een nadere opdracht te maken, betekent dus ook niet dat sprake is van een omkering van de bewijslast, zoals [appellante] aanvoert.

6.       Bij de uitnodiging voor het gesprek met de docenten is niet vermeld  dat er sprake was van een vermoeden van fraude. [appellante] stelt dat zij in de loop van het gesprek werd overvallen door de mededeling dat dit vermoeden was gerezen en volledig dichtsloeg door haar faalangst. Dat is ter zitting bestreden door de daar aanwezige docenten, die ook aanwezig waren bij het gesprek. Zij hebben gesteld dat [appellante] de haar gestelde vragen heeft beantwoord en dat de door haar gestelde gang van zaken ook niet blijkt uit het, op punten gedetailleerde, verslag van het gesprek. Bovendien kan wat [appellante] heeft gesteld niet verklaren waarom zij in het nader gesprek met de examencommissie evenmin afdoende antwoorden heeft kunnen geven. Ook het CBE heeft haar nogmaals op een zitting gehoord. Het vermoeden omtrent de fraude was op die momenten bij [appellante] bekend. Zij kon zich hier zorgvuldig op voorbereiden. Zij wist ook bij deze twee gelegenheden de aanwezigen er niet van te overtuigen dat het door haar ingeleverde werk door haarzelf was gemaakt. Dat dit volledig toe te schrijven zou zijn aan faalangst acht de Afdeling niet aannemelijk. Hiernaast is [appellante] nog tweemaal de gelegenheid geboden om door het maken van een korte opdracht aan te tonen dat zij wel over de voor het vak vereiste kennis en vaardigheden beschikt, maar heeft zij van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. Anders dan [appellante] acht de Afdeling het niet onredelijk dat het CBE aan het afwijzen van dit aanbod, dat bedoeld is haar kennis en kunnen nader te toetsen, de conclusie verbindt dat de twijfel daarover niet is weggenomen.

Het niet eenmalig maar bij meerdere gelegenheden niet kunnen toelichten van de essentiële elementen in het door haar ingeleverde werk en met name het objectief ontbreken van kennis van daarin gebruikte technische termen en kennis over een aantal in haar ontwerp toegepaste technieken, kan de conclusie dragen dat [appellante] dit niet (volledig) zelf heeft gemaakt. Daarmee is de fraude buiten redelijke twijfel komen vast te staan. Los van de vraag of dit mogelijk was, kon verweerder daarom afzien van nader technisch onderzoek naar de digitale herkomstkenmerken van het door [appellante] ingeleverde werkstuk.

7.       Het beroep is ongegrond.

8.       Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter en mr. J.Th. Drop en  mr. W. den Ouden, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.

w.g. Polak
voorzitter

w.g. Van Zanten
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2023

97-1043