Uitspraak 202303789/2/R3


Volledige tekst

202303789/2/R3.
Datum uitspraak: 14 juli 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)), hangende het hoger beroep van:

[verzoeker] en anderen, allen wonend te Den Haag,
verzoekers,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 april 2023 in zaak nr. 21/3577 in het geding tussen:

[partij] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2021 heeft het college aan de gemeente Den Haag een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een voetbalkooi op een terrein bij de Houtrustweg, tegenover de [locatie] in Den Haag.

Bij uitspraak van 25 april 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 april 2021 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.

Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[appellant] en anderen en het college hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op de zitting behandeld van 4 juli 2023, waar [appellant] en anderen, bij monde van [gemachtigden], bijgestaan door mr. J. Geelhoed, advocaat te Honselersdijk, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Yildirim, vergezeld door ir. J.A. Huizer en ir. E.C.F. Vermeer, zijn verschenen. Verder is de gemeente Den Haag, vertegenwoordigd door N.R. Joseph en R.A.L.H. Erberveld, jeugdwerker, op de zitting als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Met het besluit van 8 april 2021 heeft het college aan de gemeente Den Haag een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een voetbalkooi op het terrein bij de Houtrustweg, tegenover de [locatie 1] in Den Haag. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten "bouwen" en "handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening" als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

3.       [appellant] en anderen wonen in een appartementencomplex aan de [locatie 2] in Den Haag, tegenover de locatie waar de voetbalkooi moet komen. Zij vrezen vooral dat het gebruik van de voetbalkooi zal leiden tot geluidsoverlast en overlast door hangjongeren.

4.       De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het college het besluit van 8 april 2021 in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb niet zorgvuldig heeft voorbereid en deugdelijk gemotiveerd, omdat het college pas in de beroepsfase onderzoek heeft laten uitvoeren naar de geluidgevolgen van de voetbalkooi en alternatieve locaties om de voetbalkooi te plaatsen. De rechtbank heeft het besluit wel vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. De reden voor dat laatste is dat het college zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt heeft mogen stellen dat het gebruik van de voetbalkooi niet zal leiden tot onaanvaardbare geluidsoverlast voor omwonenden, of overlast door jongeren. Ook heeft het college aannemelijk gemaakt dat niet op voorhand duidelijk is dat de voorgedragen alternatieve locaties een gelijkwaardig of beter resultaat opleveren, aldus de rechtbank.

Spoed

5.       [appellant] en anderen willen met hun verzoek voorkomen dat de voetbalkooi in gebruik wordt genomen voordat de Afdeling uitspraak doet  op hun hoger beroep. De gemeente Den Haag wil daar niet op wachten en is begonnen met werkzaamheden om de voetbalkooi te plaatsen. Dit betekent dat [appellant] en anderen een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening.

De beoordeling van het verzoek

6.       [appellant] en anderen hebben in hun verzoekschrift en nadere stuk verschillende hogerberoepsgronden aangevoerd tegen de uitspraak van de rechtbank. Deze voorlopige voorzieningenprocedure leent zich niet voor een integrale beoordeling van alle door [appellant] en anderen aangevoerde hogerberoepsgronden. Zoals op de zitting met partijen is besproken zal de voorzieningenrechter zich daarom beperken tot een voorlopige beoordeling van de gronden die [appellant] en anderen centraal hebben gesteld in hun verzoekschrift en op de zitting.

Uitgangspunten akoestisch onderzoek van Peutz

- gebiedstype

7.       [appellant] en anderen betogen dat het rapport "Sportkooi Houtrustweg en Zeezwaluwstraat in Den Haag", van 14 april 2022 (hierna: het rapport van Peutz) ten onrechte ervan uitgaat dat de locatie waar de voetbalkooi wordt geplaatst ligt in een "gemengd gebied" als bedoeld in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2009 (hierna: VNG-brochure). Zij menen dat het gebied moet worden aangemerkt als "rustige woonwijk", omdat er geen bedrijven en horeca- en recreatiegelegenheden in de buurt zijn, maar op een afstand van minstens 200 m. De rechtbank heeft dat ten onrechte niet onderkend.

7.1.    De voorzieningenrechter deelt het standpunt van [appellant] en anderen niet. Een "rustige woonwijk" is volgens de VNG-brochure namelijk een woonwijk met weinig verkeer en afgezien van wijkgebonden voorzieningen praktisch geen bedrijven of winkelcentra. Daarmee vergelijkbare omgevingstypen zijn volgens de VNG-brochure een rustig natuurgebied, een stiltegebied of een natuurgebied. Daarvan is in dit geval geen sprake. De voorzieningenrechter is met de rechtbank van oordeel dat de plek waar de voetbalkooi wordt geplaatst ligt in een "gemengd gebied", waar volgens de VNG-brochure een matige tot sterke functiemenging is. Van belang is dat tussen de locatie van de voetbalkooi en de woningen van [appellant] en anderen een weg ligt die niet alleen door bestemmingsverkeer wordt gebruikt. Daarnaast is van belang dat in de directe nabijheid van de locatie, naast woningen, ook andere functies voorkomen zoals culturele voorzieningen, dienstverlening, kantoren en sportvoorzieningen.

Het betoog slaagt niet.

- speltype

8.       [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de geluidwaarden in het rapport van Peutz hadden moeten worden ontleend aan het in de Duitse VDI richtlijn 3770 (april 2002) "Emissionskennwerte technischer Schallquellen Sport- und Freizeitanlagen" (hierna: VDI-richtlijn), genoemde speltype "Bolzplätze", in plaats van het speltype "Voetbal". De onderlinge afstand tussen spelers bij deze twee speltypen is namelijk wezenlijk anders, omdat de oppervlakte van een voetbalkooi veel kleiner is dan van een voetbalveld. Volgens hen is het effect vergelijkbaar met de verschillen tussen de speltypen "Tennis" en "Padel", waar ook wezenlijk andere geluidseffecten ontstaan als gevolg van een verschil in intensiteit en onderlinge afstand tussen spelers.

8.1.    De voorzieningenrechter ziet in het betoog van [appellant] en anderen onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de in het rapport van Peutz gehanteerde uitgangspunten, en daarmee aan de houdbaarheid van de uitspraak van de rechtbank op dit punt. Weliswaar stellen [appellant] en anderen dat de onderlinge speelafstand bij de speltypen "Voetbal" "en "Bolzplätze" wezenlijk anders is, maar de voorzieningenrechter is er niet van overtuigd geraakt dat dit betekent dat Peutz om die reden niet mocht aansluiten bij het speltype "Voetbal". Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de geluidsdeskundige van Peutz op de zitting heeft toegelicht dat het speltype "Bolzplätze" in dit geval niet passend is, omdat de daarbij behorende geluidemissie volgens de VDI-richtlijn deels wordt veroorzaakt door het schieten van een bal tegen de omheining, terwijl in dit geval een zogenoemde geluidarme voetbalkooi wordt geplaatst. Weliswaar staan de spelers in een voetbalkooi dichter bij elkaar dan op een voetbalveld, en kan dit leiden tot een hogere intensiteit van het stemgeluid, maar daar staat volgens de geluidsdeskundige tegenover dat bij grotere afstanden tussen spelers het stemvolume hoger zal moeten zijn om die afstanden te overbruggen. De vergelijking met de speltypen "Tennis" en "Padel" gaat volgens de geluidsdeskundige niet op, want bij die speltypen is het balcontact (het slaggeluid dus) bepalend en niet het stemgeluid. [appellant] en anderen hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven voor twijfel aan de uitleg van de geluidsdeskundige.

Het betoog slaagt niet.

Vergelijking met andere zaken

9.       [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank in haar oordeel ten onrechte niet de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 april 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:3377) heeft betrokken. Verder wijzen zij op een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 april 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:4883).

9.1.    Aan de verwijzingen naar deze twee uitspraken kan de voorzieningenrechter niet de betekenis toekennen die [appellant] en anderen daaraan toekennen, alleen al omdat die zaken niet te vergelijken zijn met deze zaak. De uitspraak van 29 april 2019 gaat over een besluit tot afwijzing van een handhavingsverzoek in verband met geluid dat wordt veroorzaakt door het gebruik van een voetbalkooi in Zwijndrecht. De relevante woning lag daar op een afstand van 22 m van de betreffende voetbalkooi, terwijl de kortste afstand tussen de woningen van [appellant] en anderen en de voorziene voetbalkooi in Den Haag 38 m is. De vergelijking met de uitspraak van 19 april 2021 gaat ook niet op, omdat die uitspraak gaat over een verleende omgevingsvergunning voor een opblaasbare hockeyhal.

Het betoog slaagt niet.

Voorschriften

10.     [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft afgezien van het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning, over de gebruikstijden van de voetbalkooi. [appellant] en anderen wijzen erop dat er bij de voetbalkooi verlichting wordt aangebracht waardoor de kooi de volledige avond en nacht kan worden gebruikt. Zij vrezen daar overlast van te ondervinden.

10.1.  De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor de conclusie dat het college ten onrechte geen voorschriften aan de omgevingsvergunning heeft verbonden over het gebruik van de voetbalkooi. [appellant] en anderen hebben onvoldoende aanknopingspunten aangereikt om ervan uit te gaan dat het gebruik van de voetbalkooi zal leiden tot onaanvaardbare overlast in de avonduren en nacht, zoals zij vrezen. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat het college verschillende maatregelen treft om het gebruik van de voetbalkooi na 22.00 uur te ontmoedigen. Zo is een aanvraag gedaan voor het aanbrengen van verlichting die is voorzien van een tijdschakelaar, waardoor de verlichting om 22.00 uur automatisch wordt uitgeschakeld. Er worden geen bankjes geplaatst en de voetbalkooi wordt voorzien van een bord waarop staat dat de kooi na 22.00 uur niet toegankelijk is. Het college heeft toegelicht dat, als er toch sprake is van overlast, omwonenden daarvan een melding kunnen doen bij de jeugdwerker of bij de politie.

Het betoog slaagt niet.

Alternatieven

11.     [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de geschiktheid van de aangedragen alternatieve locaties voor de voetbalkooi.

11.1.  De rechtbank heeft onder 11.2 van de aangevallen uitspraak overwogen dat het college een toelichting heeft gegeven over de aangedragen alternatieve locaties en daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat niet op voorhand duidelijk is dat deze locaties een gelijkwaardig of beter resultaat opleveren. [appellant] en anderen hebben in hoger beroep niet gemotiveerd onderbouwd waarom deze overweging van de rechtbank onjuist of onvolledig is.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

12.     De beoordeling van de belangrijkste hogerberoepsgronden geeft geen aanleiding voor de verwachting dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, of dat uiteindelijk zal blijken dat geen omgevingsvergunning voor de voetbalkooi mocht worden verleend.

Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.

13.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Kemerink op Schiphorst-Hofman, griffier.

w.g. Verburg
voorzieningenrechter

w.g. Kemerink op Schiphorst-Hofman
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2023

933