Uitspraak 202106974/1/A3


Volledige tekst

202106974/1/A3.
Datum uitspraak: 19 juli 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant] en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Poortvliet, gemeente Tholen,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West­-Brabant van 17 september 2021 in zaak nr. 21/546 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Commissie van advies voor de bezwaarschriften van de gemeente Tholen.

Procesverloop

[appellant] heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de commissie op zijn verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob).

Bij uitspraak van 17 september 2021 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2023, waar [appellant] vertegenwoordigd door mr. J.A. de Boe, en de commissie, vertegenwoordigd door S.S. Kerriage, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       De commissie heeft in een zaak over een handhavingsverzoek waarin [appellant] belanghebbende was advies gegeven aan het college over een te nemen besluit op bezwaar. [appellant] kan zich niet vinden in het verslag van de hoorzitting en heeft de commissie, onder verwijzing naar de Wob, verzocht alle door de gemeente aangeleverde documenten en een kopie van de audio-opname van de hoorzitting te verstrekken.

2.       De commissie heeft geen besluit genomen op dit verzoek. Daarom heeft [appellant] beroep ingesteld bij de rechtbank.

3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek geen Wob-verzoek is. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1268, is de hoofdregel dat wanneer iemand met een beroep op de Wob een verzoek om informatie vervat in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid tot een bestuursorgaan richt, zo’n verzoek een Wob-verzoek is. Maar uit de inhoud van het verzoek kan blijken dat de verzoeker niet heeft beoogd een Wob-verzoek in te dienen. Dan is zo’n verzoek geen Wob-verzoek. Dit is bijvoorbeeld het geval als wordt verzocht om informatie in een procedure waarin de verzoeker belanghebbende is.

De uitzondering op de hoofdregel die de Afdeling heeft geformuleerd in die uitspraak is volgens de rechtbank niet buitenwettelijk. Er is hier sprake van een uitzondering op de hoofdregel. De zinsnede "in een procedure" is naar het oordeel van de rechtbank niet beperkt tot (het horen door en het advies van de commissie in het kader van) de bezwaarprocedure, maar loopt door in de beroepsprocedure, totdat de beslissing op het handhavingsverzoek onherroepelijk is. Dat is niet het geval. Het verzoek van [appellant] is dus geen Wob-verzoek.

Het verzoek is ook niet anderszins aan te merken als een aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Er is dus geen sprake van een met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen op een verzoek als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, waartegen beroep kan worden ingesteld. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

4.       [appellant] betoogt dat de commissie niet onafhankelijk van het college van burgemeester en wethouders van Tholen het Wob-verzoek heeft behandeld. De onzorgvuldige voorbereiding heeft geleid tot een niet eerlijke procesgang. De commissie heeft pas een reactie op het verzoek gegeven nadat een ingebrekestelling was verstuurd. Zij had eerst met hem in gesprek moeten gaan over wat hij met het verzoek beoogde. De gevraagde stukken zijn niet allemaal naar de rechtbank gestuurd in het kader van de inhoudelijke beroepszaak. De rechtbank heeft onzorgvuldig gehandeld door het Wob-verzoek te vermengen met een andere lopende procedure. Ze had niet, in deze zaak, eerst het beroep buiten zitting af mogen doen. Ook tijdens de zitting in verzet is onjuist gehandeld. De rechtbank heeft nagelaten tijdens de zitting mee te delen dat het verzet gegrond zou worden verklaard. Er is geen sprake van een situatie als omschreven in artikel 6:6 van de Awb, op grond waarvan een beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Bij een Wob-verzoek hoeft geen belang te worden gesteld. De uitzonderingen die in de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2020 zijn geformuleerd, zijn buitenwettelijk. Daar had de rechtbank niet aan mogen toetsen, aldus [appellant].

5.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn voor een groot deel een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 9 en 11 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan nog toe dat de gevraagde documenten, met uitzondering van de audio-opname van de hoorzitting, op grond van artikel 7:4 van de Awb ter inzage gelegen moeten hebben. Voor zover [appellant] van mening is dat die terinzagelegging niet of onvolledig heeft plaatsgevonden, had hij dat in de procedure over het handhavingsverzoek aan de orde moeten stellen. Verder bestaat er geen grond voor het oordeel dat de rechtbank onzorgvuldig of onjuist heeft gehandeld.

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te  worden bevestigd.

7.       De commissie hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Greben, griffier.

w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Greben
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2023

851