Uitspraak 202207172/2/A2, 202207175/2/A2 en 202207176/2/A2


Volledige tekst

202207172/2/A2, 202207175/2/A2 en 202207176/2/A2.
Datum beslissing: 5 juli 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge beslissing met overeenkomstige toepassing van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op een verzoek van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

om toepassing van artikel 8:15 van de Awb.

Procesverloop

Tijdens de zitting op 5 juli 2023 heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraad mr. J.E.M. Polak (hierna: de staatsraad) als lid van de enkelvoudige kamer belast met de behandeling van de zaken nrs. 202207172/1/A2, 202207175/1/A2 en 202207176/1/A2.

De staatsraad heeft niet in de wraking berust.

De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op 5 juli 2023 op een zitting behandeld, waar [verzoeker] en de staatsraad zijn verschenen.

Beslissing

Bij mondelinge beslissing van 5 juli 2023 heeft de Afdeling het verzoek om wraking afgewezen.

Overwegingen

Daartoe heeft de Afdeling het volgende overwogen.

1.       Op grond van artikel 8:15 van de Awb moet in een wrakingsprocedure worden onderzocht of sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij geldt als maatstaf dat een staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Het is aan de verzoeker om dat aannemelijk te maken.

2.       Aan het verzoek om wraking heeft [verzoeker] ten grondslag gelegd dat de staatsraad door zijn opmerkingen tijdens de zitting bij hem de indruk van vooringenomenheid heeft gewekt. De Afdeling overweegt hierover als volgt aan de hand van de drie op zitting besproken punten.

3.       Over het betoog van [verzoeker] dat de staatsraad zijn zaak relativeert, overweegt de Afdeling dat uit de aantekeningen van de zitting in de bodemzaak en de toelichting van de staatsraad op de wrakingszitting blijkt dat daar waar de staatsraad spreekt over relativering, dit een reactie is op een opmerking die [verzoeker] tijdens de zitting maakte. Die opmerking ging over zijn inkomen over 2016, dat voor het recht op toeslag het relevante jaar is. [verzoeker] merkte op dat dat inkomen inmiddels gewijzigd is en dat de Belastingdienst/Toeslagen heeft toegezegd dat bij een herziening van het inkomen een nieuw besluit over het recht op toeslag zal worden genomen. De Afdeling ziet daarom in de opmerking van de staatsraad geen grond voor vooringenomenheid.

Het tweede punt gaat over het betoog van [verzoeker] dat de staatsraad al tijdens de zitting heeft gezegd dat hij de huidige lijn in de rechtspraak zal volgen. De daar bedoelde huidige lijn is dat in een procedure over het recht op zorgtoeslag wordt uitgegaan van het door de Belastingdienst vastgestelde inkomen. Daarvoor wijst de Afdeling op het volgende. Uit de aantekeningen van de zitting blijkt dat de staatsraad heeft uiteengezet wat tot nu toe de lijn in de rechtspraak is. Deze opmerking laat open dat de staatsraad, zoals hij blijkens de aantekeningen van de zitting ook zelf heeft gezegd, gaat nadenken over wat [verzoeker] over de lijn in de rechtspraak heeft aangevoerd. Dat leidt tot het derde punt, namelijk dat [verzoeker] in die laatste opmerking van de staatsraad hoort dat hij dus ongelijk gaat krijgen. [verzoeker] heeft deze opmerking ervaren als een uiting van vooringenomenheid. Maar dit subjectieve gevoel leidt niet tot het oordeel dat de vrees voor vooringenomenheid ook objectief gerechtvaardigd is. Naar het oordeel van de Afdeling is alleen de opmerking van de staatsraad dat hij erover gaat nadenken, zonder dat er aanvullende aanknopingspunten zijn, onvoldoende om (de schijn van) vooringenomenheid van de staatsraad aan te nemen.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzitter, en mr. J. Gundelach en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

w.g. Verburg
voorzitter

w.g. Pieters
griffier

473