Uitspraak 200204547/1


Volledige tekst

200204547/1.
Datum uitspraak: 23 juli 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe,
2. [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B], wonend respectievelijk gevestigd te [plaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2001 heeft de gemeenteraad van Overbetuwe, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 21 augustus 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Tankstation Rijksweg-Zuid".

Verweerder heeft bij zijn besluit van 18 juni 2002, kenmerk RE2001.110147, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 20 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op 21 augustus 2002, en appellanten sub 2 bij brief van 17 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op 21 augustus 2002, beroep ingesteld.

Bij brief van 17 oktober 2002 heeft verweerder meegedeeld dat de beroepschriften hem geen aanleiding geven tot het maken van opmerkingen.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 4 maart 2003. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant sub 1 en appellanten sub 2. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2003, waar appellant sub 1, vertegenwoordigd door ir. H.M.R. Noor en mr. M.J.G.P. van Gent-Janssen, ambtenaren van de gemeente, appellanten sub 2, vertegenwoordigd door mr. J.P. Hoegee, advocaat te Nijmegen, en verweerder, vertegenwoordigd door H. Wassink en O.R.M. Ostendorf, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

2.2. Het plan voorziet in de vestiging van een verkooppunt van motorbrandstoffen en LPG aan de Rijksweg-Zuid te Elst.

Het plangebied ligt ten noorden van de autosnelweg A15 en ten westen van de secundaire weg Rijksweg-Zuid.

2.3. Verweerder heeft het plan in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening en daaraan goedkeuring onthouden. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat verwezenlijking van het plan leidt tot een verkeersonveilige situatie ter plaatse. In dit verband heeft verweerder gewezen op de eisen die de Richtlijnen Ontwerpen Niet-Autosnelwegen (hierna: de RONA) en het Handboek Wegontwerp Gebiedsontsluitingswegen (hierna: het Handboek) aan het ontwerp van wegen en ontsluitingen stellen. Naar zijn mening kan aan deze eisen niet worden voldaan.

2.4. Appellant sub 1 en appellanten sub 2 hebben aangevoerd dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plan. Zij voeren aan dat het bestreden besluit in strijd is met het vertrouwensbeginsel nu in het vooroverleg als bedoeld in artikel 10 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening 1985 van de zijde van de provincie geen opmerkingen zijn gemaakt over de ontsluiting en de veiligheid daarvan.

Voorts heeft verweerder naar de mening van appellanten zich ten onrechte uitsluitend gebaseerd op het verkeersaspect. Appellanten wijzen erop dat de RONA en het Handboek slechts richtlijnen bevatten die niet zonder meer bepalend zijn voor de inrichting van wegen. Bovendien heeft verweerder de grenzen van zijn beoordelingsvrijheid overschreden, aldus appellanten.

2.5. Blijkens de stukken is het voorontwerp van het plan in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 aan de provinciale diensten voorgelegd.

Deze diensten hebben zich in hun reactie op het voorontwerpplan niet uitgesproken over de verkeersveiligheidsaspecten van het plan.

Voorzover appellanten menen dat zij aan die reactie de verwachting konden ontlenen dat verweerder zich bij het nemen van het bestreden besluit aan het advies zou conformeren, miskennen zij evenwel het karakter van het bovenbedoelde vooroverleg en de eigen verantwoordelijkheid van verweerder op dit punt. De omstandigheid dat de provinciale diensten niet zijn ingegaan op de verkeersveiligheid, houdt naar het oordeel van de Afdeling niet in dat verweerder om die reden de bevoegdheid zou verliezen om, op gronden in het besluit vermeld, alsnog goedkeuring te onthouden aan het plan of enig plangedeelte, indien hij daartoe bij het nemen van het besluit – al dan niet naar aanleiding van ingebrachte bedenkingen - termen aanwezig acht.

Gelet op het bovenstaande behoefde verweerder naar het oordeel van de Afdeling geen doorslaggevende betekenis toe te kennen aan het feit dat de provinciale diensten zich niet hebben uitgesproken over de verkeersveiligheidsaspecten van het plan.

2.6. Zoals de Afdeling onder 2.1. heeft overwogen, dient verweerder te beoordelen of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Bij deze beoordeling dient in dit geval onder meer de vraag te worden betrokken of een verkeersveilige ontsluiting van het tankstation kan worden gewaarborgd. Anders dan appellanten menen, heeft verweerder derhalve niet de grenzen van zijn beoordelingsvrijheid overschreden door de verkeersveiligheid mee te wegen in zijn besluitvorming. Evenmin heeft verweerder de onthouding van goedkeuring doen steunen op buiten het plan gelegen gronden.

2.7. Tussen partijen is niet in geschil dat het plan niet voorziet in een regeling van de ontsluiting van het tankstation. Wel bevat de toelichting bij het plan een schets van een mogelijke inrichting van het plangebied met inbegrip van de ontsluiting van het tankstation.

Wat betreft de toetsing van het plan op het punt van de verkeersveiligheid kon verweerder derhalve alleen uitgaan van deze schets. Dat verweerder aan deze toetsing vervolgens het Handboek Wegontwerp Gebiedsontsluitingswegen ten grondslag heeft gelegd, acht de Afdeling niet onredelijk.

Gelet op het deskundigenbericht acht de Afdeling de stelling van verweerder dat de zichtafstanden na toetsing aan de richtlijnen van het Handboek uit een oogpunt van verkeersveiligheid als onvoldoende moeten worden aangemerkt, niet onjuist. Dat verweerder in dit geval aan de indicatieve richtlijnen van het Handboek doorslaggevend gewicht heeft toegekend, is, gelet op de situatie ter plaatse, niet onredelijk. Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in de plantoelichting opgenomen ontsluitingsvariant verkeersonveilig is.

2.8. Gelet op het feit dat het plan een verkeersonveilige ontsluiting mogelijk maakt, is de Afdeling van oordeel dat verweerder op basis van de ten tijde van het nemen van het bestreden besluit beschikbare gegevens zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft onthouden aan het plan.

De beroepen zijn ongegrond.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en dr. J.J.C. Voorhoeve en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.

w.g. Hoekstra w.g. Kooijman
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2003

177-400.