Uitspraak 202106407/4/R1


Volledige tekst

202106407/4/R1.
Datum uitspraak: 7 juni 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Zwaag, gemeente Hoorn,

2.       [appellant sub 2], wonend te Zwaag, gemeente Hoorn,

3.       [appellant sub 3], wonend te Zwaag, gemeente Hoorn,

4.       [appellant sub 4], wonend te Zwaag, gemeente Hoorn,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Hoorn,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2456, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 12 weken na de verzending daarvan de geconstateerde gebreken in het besluit van 21 september 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Rozenbuurt" te herstellen door een ander besluit te nemen.

Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad het plan "Rozenbuurt" bij besluit van 25 oktober 2022 opnieuw, gewijzigd vastgesteld (hierna: het herstelbesluit).

[appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben hierover zienswijzen naar voren gebracht.

De raad heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een reactie ingediend.

Rozenbuurt VOF en [appellant sub 1] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Tussenuitspraak

1.       De tussenuitspraak is gedaan naar aanleiding van de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4], omdat in het besluit van 21 september 2021 verschillende gebreken zijn geconstateerd.

2.       De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder meer overwogen dat de raad heeft beoogd om binnen het plangebied hoogbouw van maximaal acht bouwlagen mogelijk te maken, maar dat de planregels het mogelijk maken woongebouwen te realiseren met meer dan de beoogde acht bouwlagen. Verder heeft de Afdeling overwogen dat de raad bij de vaststelling van het plan rekening heeft gehouden met het "Bomenbeleidsplan Hoorn" en dat hij het plan alleen ruimtelijk aanvaardbaar acht als 1,3 boom per wooneenheid wordt geplant, maar dat dit niet publiekrechtelijk is geborgd, eventueel met de mogelijkheid van een afkoopregeling.

3.       Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, zijn de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] tegen het besluit van 21 september 2021 gegrond. Dit besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te worden vernietigd.

Herstelbesluit

4.       In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen de gebreken in het besluit van besluit van 21 september 2021 te herstellen. De raad diende hiertoe, met inachtneming van wat is overwogen onder 10.3 en 12.1, het besluit te wijzigen.

5.       Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad het herstelbesluit genomen en het plan opnieuw, gewijzigd, vastgesteld. In artikel 7.2.1, onder d, van de planregels is vastgelegd dat in aanvulling op de overige bouwregels ten hoogste acht bouwlagen zijn toegestaan. Verder is in de artikelen 6.3.3 en 7.3.1 van de planregels geborgd dat 1,3 boom per wooneenheid wordt geplaatst met de mogelijkheid van een afkoopregeling.

6.       Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is het herstelbesluit onderdeel van dit geding. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] worden geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit. De Afdeling zal hierna aan de hand van de naar voren gebrachte zienswijzen beoordelen of de raad met het herstelbesluit voldaan heeft aan de opdracht in de tussenuitspraak.

7.       Over het aantal bouwlagen hebben appellanten geen gronden meer aangevoerd. De Afdeling leidt daaruit af dat zij zich in zoverre met het herstelbesluit kunnen verenigen.

Aantasting groen; bomen

8.       [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat het herstelbesluit leidt tot een aantasting van het groen. Daartoe voeren zij aan dat in het plan weliswaar is opgenomen dat 1,3 boom per wooneenheid wordt geplaatst, maar dat ten onrechte is voorzien in de mogelijkheid van een afkoopregeling. Anders dan de raad stelt, heeft de gemeente geen bomenfonds. Ter onderbouwing van de stelling dat een dergelijk fonds niet is geëffectueerd wijzen zij op de begroting 2023, Beleidsveld Groen. Nu er geen beleidsplan of bomenfonds bestaat om uitvoering te geven aan de planregels, is het gebrek niet hersteld. Verder voeren zij aan dat het plan nog steeds geen zekerheid biedt over het aantal te planten bomen. Zo ontbreken in de artikelen 6.3.3 en 7.3.1 van de planregels voorwaarden op basis waarvan het bevoegd gezag kan afwijken van de hoofdregel dat 1,3 boom per wooneenheid wordt geplant. De enkele zinsnede dat afwijken is toegestaan indien het planten van het aantal vereiste bomen aantoonbaar niet (tijdig) binnen het plangebied kan worden gerealiseerd, is volgens hen onvoldoende. In dat kader is ook relevant dat in de plantoelichting is opgenomen dat de vraag of het planten van het vereiste aantal bomen aantoonbaar niet (tijdig) kan worden gerealiseerd en dus van de afkoopregeling gebruik kan worden gemaakt, afhankelijk is van de stedenbouwkundige invulling, ruimtelijke kwaliteit en inrichting van het groen in het plangebied. Evenmin bevat het plan regels voor de financiële compensatie en voor een herplantingsplicht buiten het plangebied. [appellant sub 4] wijst in dat verband tevens op de omstandigheid dat de initiatiefnemer ter zitting heeft aangegeven dat het vereiste aantal van 585 bomen niet in het plangebied zal worden gerealiseerd. Uit een oogpunt van rechtszekerheid was het daarom beter geweest om in het plan het minimum aantal te planten bomen op te nemen, aldus [appellant sub 4].

8.1.    Artikel 6.3.3 van de planregels luidt:

"a. Het gebruik van gronden zoals genoemd in artikel 6.1 sub a is alleen toegestaan indien per gerealiseerde woning in het openbaar toegankelijk gebied van het plangebied 1,3 bomen per woning worden geplant. Deze bomen dienen volledig in stand te worden gehouden. Deze bomen dienen uiterlijk binnen een termijn van 18 maanden na de ingebruikname van de gronden onder artikel 6.1 in zijn geheel te zijn geplant;

b. Indien het planten van het aantal onder a vereiste bomen aantoonbaar niet (tijdig) binnen het plangebied gerealiseerd kan worden, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde onder a en dient een financiële vergoeding per niet gerealiseerde boom betaald te worden aan de gemeente Hoorn. Deze vergoeding dient binnen een door het bevoegd gezag vast te stellen redelijke termijn betaald te zijn aan de gemeente."

Artikel 7.3.1 luidt:

"a. Het gebruik van gronden zoals genoemd in artikel 7.1 sub a is alleen toegestaan indien per gerealiseerde woning in het openbaar toegankelijk gebied van het plangebied 1,3 bomen per woning worden geplant. Deze bomen dienen volledig in stand te worden gehouden. Deze bomen dienen uiterlijk binnen een termijn van 18 maanden na de ingebruikname van de gronden onder artikel 7.1 in zijn geheel te zijn geplant;

b. Indien het planten van het aantal onder a vereiste bomen aantoonbaar niet (tijdig) binnen het plangebied gerealiseerd kan worden, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde onder a en dient een financiële vergoeding per niet gerealiseerde boom betaald te worden aan de gemeente Hoorn. Deze vergoeding dient binnen een door het bevoegd gezag vast te stellen redelijke termijn betaald te zijn aan de gemeente."

8.2.    Zoals in de tussenuitspraak is overwogen, zouden op basis van het "Bomenbeleidsplan Hoorn" 585 bomen moeten worden geplant en voorziet het plan ook in de aanleg van bomen via de mogelijkheid van (de aanleg van) groenvoorzieningen. De planregels bepalen bovendien dat al deze bomen binnen het plangebied moeten worden gerealiseerd. Alleen als deze bomen aantoonbaar niet in het plangebied kunnen worden gerealiseerd, mag via een omgevingsvergunning van het plan worden afgeweken. Uit een oogpunt van rechtszekerheid is het dus niet nodig om een minimum aantal te planten bomen op te nemen. Met het herstelbesluit is in de artikelen 6.3.3 en 7.3.1 van de planregels voldoende geborgd dat 1,3 boom per wooneenheid wordt geplant.

Wat betreft het betoog dat de planregels geen voorwaarden bevatten op basis waarvan het bevoegd gezag kan afwijken van de norm van 1,3 boom, stelt de raad terecht dat de afwijkingsbevoegdheid voldoende is geclausuleerd. Slechts als het vereiste aantal bomen niet kan worden gerealiseerd, kan het bevoegd gezag via een omgevingsvergunning van het plan afwijken. Uit paragraaf 3.6.8 van de plantoelichting blijkt dat een aanvraag voor die omgevingsvergunning zal worden beoordeeld in het licht van de stedenbouwkundige invulling, ruimtelijke kwaliteit en inrichting van het groen in het plangebied. Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre rechtsonzeker is. Tegen de betrokken omgevingsvergunning kunnen overigens weer rechtsmiddelen worden aangewend.

Ook het betoog dat het plan ten onrechte geen regels bevat voor de financiële compensatie en herplantingsplicht, volgt de Afdeling niet. In de artikelen 6.3.3 en 7.3.1 van de planregels staat immers dat een financiële vergoeding per niet gerealiseerde boom betaald dient te worden aan de gemeente en dat deze vergoeding binnen een door het bevoegd gezag vast te stellen redelijke termijn betaald moet worden. Indien het totaal aantal bomen niet wordt gehaald, moet het resterende deel dus worden afgekocht door een financiële vergoeding. Voor zover [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] stellen dat de gemeente geen bomenfonds heeft en dat daarom ten onrechte is voorzien in de mogelijkheid van een afkoopregeling, stelt de Afdeling vast dat de planregel alleen spreekt over een financiële vergoeding en niet over een bomenfonds. Ook zonder een bomenfonds is de planregel dus voldoende duidelijk, rechtszeker en uitvoerbaar. In het verlengde daarvan bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid in het plan extra voorwaarden had moeten opnemen.

Het betoog faalt.

Conclusie

9.       De van rechtswege ontstane beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] zijn ongegrond.

Proceskosten

10.     De raad moet vanwege de gegrondverklaring van het beroep tegen het besluit van 21 september 2021 de proceskosten van [appellant sub 3] vergoeden. Bij [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

11.     In dit verband wijst de Afdeling nog op het volgende. [appellant sub 3] heeft in het ingediende proceskostenformulier verzocht om vergoeding van de kosten van het inschakelen van een deskundige. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:380, komen de kosten van een deskundige op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en ook de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Hieruit vloeit voort dat niet is vereist dat een deskundigenrapport over een voor de uitkomst van dat geschil mogelijk relevante vraag uiteindelijk heeft bijgedragen aan de rechterlijke beslissing. Onder bepaalde omstandigheden bestaat echter aanleiding hierop een uitzondering te maken.

Omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor het maken van een uitzondering doen zich in het bijzonder voor in zaken in het omgevingsrecht. In die zaken kan het voorkomen dat beroepsgronden zijn gericht tegen zeer verschillende aspecten van hetzelfde besluit. Zo kunnen in beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan of tot verlening van een omgevingsvergunning gronden worden aangevoerd over aspecten als geluid, geur, luchtkwaliteit, stikstof, natuur, landschap, externe veiligheid en/of de volksgezondheid. Wanneer ter onderbouwing van een beroepsgrond over bijvoorbeeld het aspect geluid een rapport door een deskundige wordt opgesteld en de Afdeling na een inhoudelijke bespreking tot de slotsom komt dat die beroepsgrond niet slaagt, dan komen de kosten in verband met het geluidsrapport niet voor vergoeding in aanmerking. Dat is ook niet zo in het geval het besluit om andere redenen voor vernietiging in aanmerking komt, bijvoorbeeld vanwege een ambtshalve te toetsen aspect of vanwege een andere beroepsgrond over een ander aspect van het bestreden besluit, bijvoorbeeld over geurhinder, en die beroepsgrond wel slaagt.

In deze zaak zijn door [appellant sub 3] kosten gemaakt voor het laten opstellen van memo’s door Adviesbureau Stedelijk Verkeer. Uit overweging 14.2 van de tussenuitspraak volgt dat de beroepsgrond over verkeer niet slaagt. De gronden die wel slagen en aanleiding zijn voor de proceskostenveroordeling zien op het aantal bouwlagen en het aantal te planten bomen. Nu deze geen verband houden met de overgelegde memo’s, oordeelt de Afdeling dat de kosten van het inschakelen van een deskundige niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] tegen het besluit van 21 september 2021 tot vaststelling van het plan "Rozenbuurt" gegrond;

II.       vernietigt het onder I bedoelde besluit;

III.      verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] tegen het besluit van 25 oktober 2022 tot gewijzigde vaststelling van het plan "Rozenbuurt" ongegrond;

IV.      veroordeelt de raad van de gemeente Hoorn tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.092,50, geheel toe te rekenen aan een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.       gelast dat de raad van de gemeente Hoorn aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoedt:

- € 181,00 voor [appellant sub 1];

- € 181,00 voor [appellant sub 2];

- € 181,00 voor [appellant sub 3];

- € 181,00 voor [appellant sub 4].

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzitter, en mr. J.M.L. Niederer en mr. J.J.W.P. van Gastel, leden, in tegenwoordigheid van mr. F. Dinleyici, griffier.

w.g. Ten Veen
voorzitter

w.g. Dinleyici
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2023

909