Uitspraak 202202478/2/R3


Volledige tekst

202202478/2/R3.
Datum uitspraak: 1 juni 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekster], gevestigd te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,

en

de raad van de gemeente Lansingerland,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Woningbouw Hoeksekade Noord, deellocatie B, 1e herziening" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoekster] beroep ingesteld.

[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[verzoekster] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 mei 2023, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. G.J.I.M. Seelen, advocaat te Voorhout, en ing. R.A.O. Gijsel, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. van Vulpen, advocaat te Nijmegen, ir. A.C.W.M. Appels, drs. N. de Jong en drs. R.J. Honders, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het plan voorziet in de mogelijkheid om dertien grondgebonden woningen te realiseren; vier rijwoningen aan de Hoeksekade, zes halfvrijstaande woningen en drie vrijstaande woningen aan een nieuwe ontsluitingsweg. Eerder is het bestemmingsplan "Woningbouw Hoeksekade Noord, deellocatie B", dat de raad bij besluit van 31 oktober 2019 heeft vastgesteld, dat voorzag in dezelfde ontwikkeling bij uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1408, vernietigd. Met het voorliggende plan is beoogd om de in die uitspraak geconstateerde gebreken te herstellen.

3.       [verzoekster] kan zich niet verenigen met het voorliggende bestemmingsplan. Zij vreest dat de in het plan voorziene woningbouw een belemmering oplevert voor haar bedrijfsvoering, gelet op korte afstand tussen de voorziene woningen en haar bedrijf. Uit het aanvullende akoestisch onderzoek dat de raad aan het plan ten grondslag heeft gelegd, heeft de raad volgens [verzoekster] niet kunnen concluderen dat [verzoekster] niet in haar bedrijfsvoering wordt belemmerd, en dat bovendien sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat ter hoogte van de voorziene woningen. Verder zijn de overige aspecten van een goede ruimtelijke ordening ten onrechte niet onderzocht.

De uitspraak van 17 juni 2020

4.       In de uitspraak van 17 juni 2020, overweging 5.2, heeft de Afdeling kortgezegd geoordeeld dat de raad, gelet op de specifieke bedrijfsvoering van [verzoekster] in combinatie met de geringe afstand tussen het bedrijf en de voorziene woningen, ten onrechte heeft nagelaten om onderzoek te doen naar de milieubelasting van [verzoekster] op de voorziene woningen. De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt dat ter plaatse van de voorziene woningen ten aanzien van in ieder geval het aspect geluid een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. Ook voor overige aspecten van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de voorziene woningen is niet gebleken dat de raad zich op de hoogte heeft van de specifieke bedrijfsvoering van [verzoekster]. Gelet hierop heeft de raad het besluit van 31 oktober 2019 naar het oordeel van de Afdeling in zoverre genomen in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.

Het herstelbesluit

5.       Bij besluit van 24 februari 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Woningbouw Hoeksekade Noord, deellocatie B", zoals dat was vastgesteld bij besluit van 31 oktober 2019, in zijn geheel ongewijzigd opnieuw vastgesteld, met die verstande dat dit plan is aangevuld met een akoestisch onderzoek van SPA WNP van 9 december 2021 (hierna: het akoestisch onderzoek). Hiermee is volgens de raad het door de Afdeling in de uitspraak van 17 juni 2020 geconstateerde gebrek hersteld.

Maatwerkvoorschriften

6.       Verder heeft de raad een besluit van het college van burgemeester en wethouders van 25 april 2023 overgelegd, waarbij is besloten tot het toepassen van maatwerkvoorschriften, als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer voor de inrichting van [verzoekster]. Uit de aanhef van dit besluit volgt dat door het stellen van maatwerkvoorschriften de huidige en gewenste bedrijfsvoering van de inrichting niet beperkt wordt door de nieuwe woningen. Dat het nodig is om deze maatwerkvoorschriften toe te passen volgt uit het akoestisch onderzoek en uit de bij het voorliggende plan behorende toelichting.

De beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening

7.       [verzoekster] kan zich niet verenigen met het opnieuw, ongewijzigd vastgestelde plan, omdat met het aanvullende akoestisch onderzoek volgens haar alsnog niet voldoende is onderbouwd dat zij niet wordt belemmerd in haar bedrijfsvoering enerzijds, en dat een goed woon- en leefklimaat kan worden bewerkstelligd bij de voorziene woningen anderzijds. Volgens [verzoekster] vertoont het akoestisch onderzoek zodanige leemten en/of gebreken dat de raad zich hierop bij de vaststelling van het plan niet heeft kunnen baseren. Overigens volgt ook uit dit onderzoek dat de geluidbelasting vanwege het bedrijf op de voorziene woningen te hoog is, en dat maatwerk benodigd is. [verzoekster] betoogt verder dat het verrichte akoestische onderzoek niet uitgaat van de maximale planologische mogelijkheden die het plan biedt. Ten slotte betoogt [verzoekster] dat de raad ten onrechte niet de overige (milieu)aspecten van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat heeft onderzocht.

Ter onderbouwing van haar betoog wijst [verzoekster] op het memo "opmerkingen bij geluidsrapport SPA WNP" van M+P van 15 april 2022. Hieruit volgt - kortgezegd - dat in het akoestisch onderzoek te grote correcties zijn doorgevoerd op het gehanteerde rekenmodel, dat is uitgegaan van onbetrouwbare bronvermogens, dat de geluidwering van de daken en gevels van de kassen onjuist is bepaald, dat geen inzicht is verschaft in het gebruikte rekenmodel, dat de geluidbelasting op de tweede verdieping niet is berekend, en dat niet is uitgegaan van de maximale planologische situatie.

8.       De raad heeft zijn standpunt dat het plan strekt tot een goede ruimtelijke ordening nader onderbouwd met twee memo’s van SPA WNP van 29 juli 2022 en 29 augustus 2022. In het memo van 29 juli 2022 wordt gereageerd op het memo van M+P dat [verzoekster] heeft overgelegd, en in het memo van 29 augustus 2022 is alsnog beoordeeld of het plan wat de overige aspecten van een goede ruimtelijke ordening betreft, strekt tot een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen.

9.       Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze voorlopige voorzieningsprocedure zich niet leent voor de behandeling van de opgeworpen vragen ten aanzien van de milieusituatie van het bedrijf van [verzoekster] in relatie tot de in de directe nabijheid daarvan voorziene woningen. Deze vragen vergen een nadere studie van het aan het plan ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek, alsmede van de nader ingekomen rapporten. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter de vraag of aanleiding bestaat tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening dan ook met name beantwoorden aan de hand van een belangenafweging.

In dat verband stelt de voorzieningenrechter vast dat de belangen van [verzoekster] er met name in zijn gelegen dat zij wenst te voorkomen dat hangende de bodemprocedure omgevingsvergunningen worden aangevraagd en verleend voor de in het plan voorziene woningen, met als gevolg dat [verzoekster] ter plaatse van deze woningen (deels) moet voldoen aan de geluidregels uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, terwijl volgens haar niet aan deze regels kan worden voldaan. Het belang van de raad is erin gelegen dat het woningbouwproject geen verdere vertraging oploopt, gezien het in de gemeente bestaande tekort aan woningen. Voor [partij] geldt daarnaast dat zij al geruime tijd in onzekerheid verkeert over het door haar geïnitieerde project en dat zij graag op korte termijn tot ontwikkeling van haar gronden wenst over te gaan.

De voorzieningenrechter acht het in dit geval ongewenst dat - vooruitlopend op de uitkomst van de bodemprocedure - al omgevingsvergunningen voor de bouw van woningen in het plangebied worden verleend. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het vaststellingsbesluit van 31 oktober 2019, dat voorzag in dezelfde ontwikkeling, eerder bij uitspraak van de Afdeling is vernietigd, en dat het voorliggende vaststellingsbesluit enkel van dit vernietigde besluit verschilt door het akoestisch rapport dat daaraan ten grondslag is gelegd. De juistheid van dit akoestisch rapport is door [verzoekster] bestreden onder verwijzing naar een door hem overgelegd memo van een deskundige, waarop vervolgens weer is gereageerd door de opstellers van het akoestisch rapport. In de bodemprocedure zal beoordeeld moeten worden of de raad zich, gelet op hetgeen [verzoekster] daarover heeft aangevoerd, bij de vaststelling van het plan op dit akoestisch onderzoek heeft kunnen baseren. Daarnaast zal in de bodemprocedure beoordeeld moeten worden of de raad zich wat de overige aspecten van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat betreft, voldoende op de hoogte heeft gesteld van de specifieke bedrijfsvoering van [verzoekster], en of hij de eventuele beperkingen voor de bedrijfsvoering van [verzoekster] die vanwege het plan kunnen optreden, in dit licht aanvaardbaar heeft kunnen achten. Hierbij tekent de voorzieningenrechter aan er op voorhand niet van overtuigd te zijn, dat de raad met de vaststelling van het voorliggende plan het door de Afdeling in haar uitspraak van 17 juni 2020, wat betreft deze overige aspecten, geconstateerde gebrek heeft hersteld. Gelet op het belang van [verzoekster] om gevrijwaard te blijven van een aantasting van zijn bestaande bedrijfsmogelijkheden, en in aanmerking genomen dat de voorzieningenrechter heeft kunnen bevorderen, zoals ter zitting is besproken, dat de bodemzaak vóór 1 augustus - op betrekkelijk korte termijn - op een zitting kan worden behandeld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek toe te wijzen.

Conclusie

10.     Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

11.     De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Lansingerland van 24 februari 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Woningbouw Hoeksekade Noord, deellocatie B, 1e herziening";

II.       veroordeelt de raad van de gemeente Lansingerland tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.      gelast dat de raad van de gemeente Lansingerland aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 365,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Sommer, griffier.

w.g. Van Ravels
voorzieningenrechter

w.g. Sommer
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2023

901