Uitspraak 202201120/1/V2


Volledige tekst

202201120/1/V2.
Datum uitspraak: 31 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 15 februari 2022 in zaak nr. NL21.20039 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 15 februari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B.H. Werink, advocaat te Groningen, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 18 april 2022 heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, opnieuw afgewezen.

De vreemdeling heeft hiertegen bij de rechtbank beroep ingesteld. Dit beroep is door de griffier van de rechtbank ter behandeling aan de Afdeling doorgezonden.

Overwegingen

1.       De vreemdeling komt uit Venezuela. De staatssecretaris heeft geloofwaardig geacht dat de vreemdeling in het verleden seksueel is misbruikt door twee van zijn broers, dat hij homoseksueel is en dat hij wegens zijn homoseksuele geaardheid problemen heeft ondervonden in Venezuela. Volgens de staatssecretaris zijn de omstandigheden waardoor de vreemdeling stelt te zijn gevlucht echter niet zwaarwegend genoeg voor de conclusie dat hij is aan te merken als verdragsvluchteling of bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.

Het hoger beroep van de staatssecretaris

2.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

2.1.    De rechtbank heeft namelijk een motiveringsgebrek geconstateerd. De staatssecretaris komt daartegen in hoger beroep op terwijl dat gebrek zich (los van de vraag wat de uitkomst van de nieuwe besluitvorming moet zijn) eenvoudig laat herstellen.

3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Het beroep van de vreemdeling

4.       De Afdeling beoordeelt het beroep tegen het besluit van 18 april 2022, gelet op artikel 6:19, eerste lid, samen met artikel 6:24 van de Awb.

5.       In het besluit van 18 april 2022 heeft de staatssecretaris opnieuw als uitgangspunt genomen dat geloofwaardig is dat de vreemdeling in het verleden seksueel is misbruikt door twee van zijn broers, dat hij homoseksueel is en dat hij wegens zijn homoseksuele geaardheid problemen heeft ondervonden in Venezuela. De staatssecretaris heeft de vreemdeling in het besluit niet langer tegengeworpen dat het niet aannemelijk is dat zijn twee broers hem zouden kunnen traceren en opzoeken. Toch heeft de staatssecretaris zich weer op het standpunt gesteld dat de vreemdeling er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat hij bij terugkeer naar Venezuela vreest voor zijn broers dan wel voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.

Geen nieuw voornemen

6.       De vreemdeling betoogt dat de staatssecretaris op grond van artikel 3.119 van het Vb 2000 eerst een nieuw voornemen had moeten uitbrengen, waarop hij vervolgens zijn zienswijze kon geven.

6.1.    Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals hiervoor onder 2.1 is overwogen, heeft de rechtbank het besluit van 21 december 2021 vernietigd wegens een motiveringsgebrek. De staatssecretaris heeft in het besluit van 18 april 2022 een andere beoordeling gemaakt van een reeds bekende omstandigheid, maar die omstandigheid kan niet van aanmerkelijk belang zijn voor de te nemen beslissing. Daarom wordt niet voldaan aan dat wat is neergelegd in artikel 3.119, aanhef en onder b, van het Vb 2000. Dit betekent dat de staatssecretaris in dit geval niet gehouden was eerst een nieuw voornemen uit te brengen.

Vrees bij terugkeer

7.       De vreemdeling betoogt verder dat de staatssecretaris zijn onder 5 beschreven standpunt ten onrechte heeft ingenomen. Hij voert aan dat hij zijn vrees wel aannemelijk heeft gemaakt en wijst op de dreiging van de zijde van zijn broers (zie onder 7.1-7.1.3) en op de sociaaleconomische situatie, in het bijzonder die van homoseksuelen, in Venezuela (zie onder 7.2-7.2.1).

7.1.    De staatssecretaris heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de vreemdeling er niet in is geslaagd om de vrees voor zijn broers aannemelijk te maken. De Afdeling licht toe hoe zij tot dat oordeel komt.

7.1.1. De staatssecretaris heeft terecht bij zijn standpunt betrokken dat de vreemdeling minderjarig was toen hij door zijn broers is misbruikt en dat hij inmiddels een volwassen man is. Na zijn vertrek uit Venezuela in 1987 hebben de broers hem, toen hij in Spanje verbleef, nog telefonisch bedreigd, maar de laatste bedreiging was op het moment van het besluit ruim zeventien jaar geleden. De vreemdeling heeft sindsdien geen contact meer gehad met zijn broers. Naar eigen zeggen hebben zijn broers het kennelijk laten rusten. Verder heeft de staatssecretaris terecht aangegeven dat de vreemdeling de waarschuwingen van zijn zussen om niet terug te keren naar Venezuela, op geen enkele manier nader heeft onderbouwd. Hij heeft bijvoorbeeld niet inzichtelijk gemaakt waarom zijn broers wraak op hem willen nemen. De stelling in beroep dat de broers de familie-eer willen redden, is daarvoor onvoldoende onderbouwing. Hierbij is ook van belang dat de vreemdeling tijdens het nader gehoor op de vraag of hij problemen vreest met zijn broers antwoordt met "misschien wel" en op de vraag wat hij precies vreest dat zij hem zullen aandoen, antwoordt met "Ik heb geen flauw idee." De staatssecretaris heeft niet ten onrechte opgemerkt dat ook niet valt in te zien dat de broers wel bij de zussen van de vreemdeling kenbaar maken dat zij wraak willen nemen, maar in al die jaren geen contact met de vreemdeling hebben opgenomen, hem persoonlijk hebben benaderd of dat hebben geprobeerd. De vreemdeling geeft hiervoor in beroep geen verklaring.

7.1.2. De vreemdeling heeft gelijk dat de staatssecretaris hem niet langer tegenwerpt dat het niet aannemelijk is dat zijn broers hem zouden kunnen traceren en opzoeken en dat de staatssecretaris het niet ondenkbaar vindt dat hij in Venezuela weer in contact zal komen met zijn broers. Juist door dit uitdrukkelijk in zijn beoordeling te betrekken, heeft de staatssecretaris deugdelijk gemotiveerd dat en waarom de vreemdeling de vrees voor zijn broers niet aannemelijk heeft gemaakt. De staatssecretaris heeft hierin niet ten onrechte geen aanleiding gezien voor een andere weging en geen concrete aanknopingspunten gevonden op grond waarvan het aannemelijk is dat de broers de vreemdeling na al die tijd daadwerkelijk iets willen aandoen. De vreemdeling erkent in beroep dat hij zich baseert op vermoedens en verklaringen van anderen. Met wat de vreemdeling verder aanvoert over de tegenwerping van de staatssecretaris dat hij in 1989 voor een vakantie met familie in Venezuela is geweest, maakt hij zijn vrees niet alsnog aannemelijk.

7.1.3. De vreemdeling voert ook aan dat hij bij contact met zijn broers vreest voor herbelevingen. Dat mogelijk contact met zijn broers bij de vreemdeling negatieve gevoelens oproept, is invoelbaar. Toch heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling door zijn vrees voor herbelevingen geen gegronde vrees voor vervolging heeft dan wel in een situatie komt te verkeren die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.

7.2.    Ook over de sociaaleconomische situatie, en in het bijzonder de situatie van homoseksuelen, in Venezuela heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de vreemdeling zijn vrees bij terugkeer niet aannemelijk heeft gemaakt. De Afdeling licht toe hoe zij tot dat oordeel komt.

7.2.1. De vreemdeling voert aan dat hij als homoseksueel in de toch al slechte economische situatie in Venezuela nog minder overlevingskansen heeft dan niet gediscrimineerde groepen. De staatssecretaris heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat het voor de vreemdeling moeilijk zal zijn bij terugkeer, onvoldoende is om aan te nemen dat hij bij terugkeer naar Venezuela in een situatie terechtkomt waarin het voor hem onmogelijk is op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. Daarbij heeft hij het door de vreemdeling ingeroepen Country of Origin Information Report over Venezuela van de European Asylum Support Office (EASO, thans: EUAA) van augustus 2020 kenbaar betrokken. De staatssecretaris heeft erop gewezen dat de situatie voor homoseksuelen in Venezuela weliswaar niet altijd gemakkelijk is, maar daarmee niet onhoudbaar. De stelling van de vreemdeling dat het voor zich spreekt dat homoseksuelen nog veel minder kansen krijgen in Venezuela, is onvoldoende voor een ander oordeel. De vreemdeling heeft, zoals de staatssecretaris terecht heeft aangegeven, namelijk niet met bronnen of anderszins onderbouwd dat en waarom hij in Venezuela als homoseksueel buiten de boot zal vallen.

Algemene veiligheidssituatie in Venezuela

8.       De vreemdeling betoogt dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat in Venezuela geen sprake is van een situatie die valt onder artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Deze beroepsgrond slaagt niet. In de uitspraak van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1054, heeft de Afdeling geoordeeld dat de veiligheidssituatie in Venezuela niet zo ernstig is dat een vreemdeling met de Venezolaanse nationaliteit enkel door zijn aanwezigheid daar een risico loopt op ernstige schade. Het beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.

Kennelijk ongegrond

9.       De vreemdeling betoogt tot slot dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond.

9.1.    Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de vreemdeling geen verschoonbare verklaring heeft gegeven voor het feit dat hij zich niet onverwijld heeft gemeld om een asielaanvraag in te dienen. Nog daargelaten dat de vreemdeling niet heeft onderbouwd dat hij, zoals hij stelt, eerst heeft onderzocht of hij in aanmerking zou kunnen komen voor regulier verblijf, is die stelling onvoldoende voor een ander oordeel. De staatssecretaris heeft namelijk terecht in aanmerking genomen dat de vreemdeling, op het moment dat hij zijn asielaanvraag deed, al vijf jaren in Nederland verbleef.

10.     Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de uitspraak van de rechtbank;

II.       verklaart het beroep tegen het besluit van 18 april 2022 ongegrond;

III.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.J.M. Baldinger en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Trox, griffier.

w.g. Verheij
voorzitter

w.g. Trox
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2023

968