Uitspraak 202300216/1/V3


Volledige tekst

202300216/1/V3.
Datum uitspraak: 24 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 4 januari 2023 in zaak nr. NL22.26420 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.

Bij uitspraak van 4 januari 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.H.R. de Boer, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris en de vreemdeling hebben nadere stukken ingediend.

Overwegingen

1.       In zijn eerste grief klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een gebrek in het voortraject ten onrechte niet is ingegaan op de vraag onder welke omstandigheden de vreemdeling vreemdelingenrechtelijk zou zijn staandegehouden. De grief slaagt echter niet. De rechtbank is er weliswaar ten onrechte van uitgegaan dat de vreemdeling voorafgaand aan het vreemdelingenrechtelijke traject op vrije voeten was, maar uit de door de staatssecretaris in hoger beroep overgelegde stukken blijkt dat de vreemdeling direct vanuit strafrechtelijke detentie is overgebracht en opgehouden. De rechtbank heeft dus terecht geconcludeerd dat de vreemdeling niet zonder titel heeft vastgezeten en dat geen sprake is van een gebrek in het voortraject.

De grief faalt.

2.       Het hoger beroep leidt ook voor het overige niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift verder geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.

w.g. Sevenster
voorzitter

w.g. Vos
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2023

644-1017