Uitspraak 202202428/1/V1


Volledige tekst

202202428/1/V1.
Datum uitspraak: 24 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het verzoek van:

[de vreemdeling],

verzoekster,

om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het hoger beroep.

Procesverloop

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 23 maart 2022 in zaak nr. 21/6797.

De vreemdeling en haar zoon (hierna: referent), vertegenwoordigd door mr. D.W. Beemers, advocaat te Nijmegen, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 18 mei 2022 heeft de staatssecretaris het bezwaar van de vreemdeling en referent tegen de afwijzing van de aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, opnieuw ongegrond verklaard.

De vreemdeling en referent hebben hiertegen bij de rechtbank een beroepschrift ingediend. Dit beroepschrift heeft de griffier van de rechtbank ter behandeling aan de Afdeling doorgezonden.

De staatssecretaris heeft bij brieven van 9 respectievelijk 15 maart 2023 het hoger beroep en het besluit van 18 mei 2022 ingetrokken.

De vreemdeling heeft de Afdeling verzocht de staatssecretaris te veroordelen in de bij haar en referent opgekomen proceskosten.

De staatssecretaris heeft op 5 april 2023 een nadere reactie gezonden, waarin hij aangeeft zich niet tegen de gevraagde proceskostenvergoeding te verzetten.

Overwegingen

1.       Op grond van artikel 8:118, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan, bij afzonderlijke uitspraak en met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 van de Awb, op verzoek van een partij in de proceskosten worden veroordeeld, als het bestuursorgaan het hoger beroep heeft ingetrokken.

2.       De staatssecretaris heeft het hoger beroep en het besluit van 18 mei 2022 ingetrokken, nadat de vreemdeling kosten heeft gemaakt voor het indienen van een schriftelijke uiteenzetting en het instellen van beroep tegen het besluit. De Afdeling ziet hierin aanleiding het verzoek van de vreemdeling toe te wijzen.

3.       De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat de griffier in hoger beroep van de vreemdeling en referent geen griffierecht heeft geheven, zij hebben immers geen hoger beroep ingesteld, en omdat de griffier bij de rechtbank het betaalde griffierecht voor het beroep tegen het besluit van 18 mei 2022 aan de vreemdeling en referent heeft terugbetaald, hoeft de staatssecretaris dat niet te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling en referent in verband met de behandeling van het hoger beroep en het van rechtswege ontstane beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.674,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.

w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Schuurman
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2023

282-977