Uitspraak 202102883/1/A3


Volledige tekst

202102883/1/A3.
Datum uitspraak: 24 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Rotterdam,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 april 2021 in zaak nr. 20/446 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Rotterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 5 augustus 2019 heeft de burgemeester de sluiting voor een periode van 6 maanden gelast van de huurwoning van [appellant].

Bij besluit van 12 december 2019 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 april 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:3224, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2023, waar [appellant], vertegenwoordigd door door mr. L.M.E. Jongenelis, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.A.C. Kooij en mr. J.P. Langenbach, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op 10 april 2019 is de politie naar de huurwoning van [appellant] op de [locatie] in Rotterdam gegaan naar aanleiding van een inbraakmelding. [appellant] was niet aanwezig. De politie heeft een zakje met 25,9 gram heroïne aangetroffen in een met bruin poeder vervuilde koffiemolen. In de woning werden ook een zeef, een digitale keukenweegschaal, een lepel, een kwast en een plastic bak aangetroffen, die alle waren vervuild met bruin poeder. Daarnaast werden plastic zakjes, een rol plasticfolie en een rol bruin tape aangetroffen.

2.       Deze bevindingen waren voor de burgermeester aanleiding om met toepassing van de Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b van de Opiumwet 2019 de sluiting van de woning voor een periode van 6 maanden te bevelen op grond van artikel 13b Opiumwet. Het tegen de sluiting gerichte bezwaar is ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

3.       De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester de sluiting van de woning noodzakelijk heeft kunnen vinden, omdat in de woning een handelshoeveelheid harddrugs en aan drugshandel gerelateerde attributen zijn  aangetroffen en hij daarom heeft kunnen uitgaan van feitelijke handel in of vanuit de woning. Daarbij heeft de burgemeester terecht in aanmerking genomen dat de woning in een gevoelige wijk ligt, wat erop duidt dat het woon- en leefklimaat in de buurt al onder druk staat. De rechtbank heeft verder overwogen dat de sluiting niet onevenwichtig is. De enkele stelling dat [appellant] niet wist dat de aangetroffen harddrugs in de woning lagen, betekent niet dat hem niets verweten kon worden. Als huurder van de woning was hij namelijk verantwoordelijk voor wat zich in de woning afspeelt. Ook heeft de burgemeester terecht meegewogen dat de woning is gelegen boven een speelgoedwinkel en aan een plein met speelvoorzieningen voor kinderen. Over zijn medische situatie heeft [appellant] niet gesteld dat deze dermate ernstig is dat het medisch onverantwoord is om ergens anders te gaan wonen en evenmin dat hij specifiek aan de woning is gebonden. De burgemeester mocht zich daarom op het standpunt stellen dat het met de tijdelijke woningsluiting te dienen algemeen belang, mede gelet op de ernst van de overtreding, prevaleert boven het belang van [appellant] op het ongestoord uitoefenen van zijn woongenot en privéleven.

Beoordeling van het hoger beroep

4.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] geen steekhoudende argumenten aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5.3 en 6.3 tot en met 6.5 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.

w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2023

373-1032