Uitspraak 202203078/2/R3


Volledige tekst

202203078/2/R3.
Datum uitspraak: 17 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
verzoekers,

en

de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 maart 2022 heeft de staatssecretaris het tracébesluit "wijzigingstracébesluit Programma Hoogfrequent Spoorvervoer viersporigheid Rijswijk - Delft Zuid (2021)" (hierna: het wijzigingstracébesluit) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Ten behoeve van de bodemprocedure heeft de staatssecretaris een verweerschrift ingediend en heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: STAB) desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [verzoeker] en anderen en de staatssecretaris hebben naar aanleiding van het deskundigenbericht een zienswijze naar voren gebracht.

Ten behoeve van de procedure over de voorlopige voorziening hebben [verzoeker] en anderen en de staatssecretaris nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 mei 2023, waar [verzoeker] en anderen, bij monde van [verzoeker], bijgestaan door [gemachtigde], en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A. Dane, ir. M.H. Cornelissen, drs. E.R. Ruiter en mr. I.A.A. Manders, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding en spoedeisend belang

2.       In het kader van het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (hierna: PHS) is besloten om tussen Den Haag en Rotterdam maatregelen aan het spoor te nemen die het mogelijk maken het aantal intercity’s en sprinters op dit traject te verhogen. Om dit mogelijk te maken, is in 2016 het tracébesluit "PHS viersporigheid Rijswijk - Delft Zuid" vastgesteld (hierna: het tracébesluit 2016). Dit tracébesluit voorziet in de uitbreiding van twee naar vier sporen tussen Rijswijk en Delft Zuid, als ook in een aantal spooraanpassingen tussen Schiedam en Rotterdam Centraal. Dit tracébesluit is bij uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1893, onherroepelijk geworden.

In de toelichting op het wijzigingstracébesluit staat dat er na het onherroepelijk worden van het tracébesluit 2016 veranderingen zijn in het beoogde gebruik van het traject Rijswijk - Rotterdam, waardoor een beperkte aanpassing van het tracébesluit 2016 is vereist. Het wijzigingstracébesluit voorziet hierin. Zo wordt alsnog een viersporigheid tussen Schiedam en Rotterdam gerealiseerd en worden andere geluidmaatregelen aan de westkant van de noordelijke toerit van de spoortunnel Delft mogelijk gemaakt. Daarnaast voorziet het wijzigingstracébesluit ook in enkele aanpassingen op Rotterdam Centraal. Op Rotterdam Centraal wordt een aantal sporen en perrons aangepast, zodat treinen sneller kunnen aankomen en vetrekken en worden er sporen geschikt gemaakt voor het keren van intercity’s. Voor de hulpdiensten wordt een nieuwe ontsluitingsweg gerealiseerd. [verzoeker] en anderen wonen nabij Rotterdam Centraal en richten zich specifiek tegen het deel van het wijzigingstracébesluit dat betrekking heeft op het station Rotterdam Centraal.

3.       De zitting in de bodemprocedure staat gepland op 15 juni 2023. Voorafgaand aan de bodemprocedure hebben [verzoeker] en anderen een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, omdat volgens hen al voor de uitspraak in de bodemprocedure aanpassingen aan de perrons rond Rotterdam Centraal worden gerealiseerd. Zij hebben om die reden verzocht het wijzigingstracébesluit te schorsen in afwachting van de uitkomst in de bodemprocedure. De staatssecretaris heeft naar aanleiding van dit verzoek schriftelijk bevestigd dat een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is ingediend voor het aanpassen en verlengen van de perrons bij Rotterdam Centraal, zoals is voorzien in het wijzigingstracébesluit, en dat in de periode van 20 mei 2023 tot en met 24 juni 2023 fase 1 van de uitvoering van het wijzigingstracébesluit zal plaatsvinden. In deze fase worden de perrons langs de sporen 7 en 8 aan de oostzijde van Rotterdam Centraal met ongeveer 90 m verlengd. Ten behoeve van deze eerste fase vinden op dit moment voorbereidende werkzaamheden plaats. Gelet hierop is er sprake van spoedeisend belang.

Inhoudelijk

4.       [verzoeker] en anderen kunnen zich niet verenigen met het standpunt van de staatssecretaris dat de perronverlengingen die in de periode tot aan de uitspraak in de bodemprocedure zullen worden gerealiseerd kunnen worden afgebroken en om die geen onomkeerbare effecten hebben. Volgens [verzoeker] en anderen zal er wel degelijk sprake zijn van onomkeerbare effecten. Zo vrezen zij dat wanneer de perronverlengingen zijn gerealiseerd en de treinen als gevolg daarvan meer buiten het station voor hun woningen tot stilstand komen, de geluidhinder bij hun woningen zal toenemen. Dit wordt volgens hen versterkt doordat de verlengde perrons en de stationsoverkapping het geluid zullen reflecteren richting hun woningen. Daarnaast vrezen zij dat het extra gewicht op de bodem ten gevolge van de perronverlenging leidt tot inklinking van de volgens hen zeer slappe veengrond. Deze effecten zullen volgens hen ook bij hun nabijgelegen woningen optreden met het scheefzakken van hun woningen tot gevolg. De scheuren in hun woningen tonen aan dat deze effecten zich als gevolg van andere bouwwerkzaamheden in de omgeving al hebben voorgedaan. Ook zal volgens hen, als gevolg van een verdere verdichting van de bodem, de kwelvorming die zich in de huidige situatie al voordoet, bij hun woningen toenemen. In dit verband betogen zij ook dat de gevolgen van de perronverlenging voor de waterhuishouding niet goed zijn onderzocht. Zo zullen de verlengde perrons niet worden gebouwd in overeenstemming met de toestemming van het waterschap, omdat ze massiever en zwaarder worden uitgevoerd zonder krattensysteem, waardoor de negatieve effecten op de waterhuishouding groter kunnen zijn dan waarvan nu wordt uitgegaan. [verzoeker] en anderen wijzen daarnaast op de aspecten trilling, lichthinder, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Volgens hen is het van groot belang dat op alle door hen genoemde aspecten de door de staatssecretaris verrichte onderzoeken eerst in een bodemprocedure worden beoordeeld, voordat de werkzaamheden doorgang kunnen vinden.

Wanneer niet wordt overgegaan tot schorsing van het wijzigingstracébesluit, wensen [verzoeker] en anderen subsidiair dat eerst zogenoemde nulmetingen worden verricht naar de huidige geluidbelasting en de huidige situatie ten aanzien van de bodem en de waterstanden voordat de bouwwerkzaamheden verder doorgang vinden, om zo de effecten ten gevolge van deze werkzaamheden goed te kunnen monitoren. Ook wensen zij dat nadere voorschriften worden gesteld om hinder ten gevolge van de werkzaamheden voor omwonenden zo veel mogelijk te voorkomen, zoals voor de routes van het bouwverkeer.

4.1.    De door [verzoeker] en anderen naar voren gebrachte beroepsgronden zijn besproken in het deskundigenbericht. Over geluidhinder staat in het deskundigenbericht dat in het akoestisch onderzoek dat ten behoeve van het wijzigingstracébesluit is verricht van de juiste gegevens is uitgegaan en dat het wijzigingstracébesluit niet leidt tot een overschrijding van de geluidproductieplafonds. Ook is volgens het deskundigenbericht met berekeningen onderbouwd dat de activiteiten die het wijzigingstracébesluit mogelijk maakt op het gebied van trillingen bij de woningen van [verzoeker] en anderen niet zullen leiden tot een overschrijding van de normen uit de Beleidsregel trillinghinder spoor. Verder is volgens het deskundigenbericht met berekeningen onderbouwd dat geen zettingen plaatsvinden ter plaatse van de woningen van [verzoeker] en anderen als gevolg van het verlengen van de perrons en dat in het wijzigingstracébesluit afdoende voorzieningen zijn voorgeschreven die de verminderde bodeminfiltratie door de extra verharding compenseren. Ook is met berekeningen aangetoond dat de kwelsituatie niet verandert door het plan en dat het wijzigingstracébesluit niet leidt tot wijzigingen op het gebied van externe veiligheid, zo staat in het deskundigenbericht. In het deskundigenbericht zijn uitsluitend kanttekeningen geplaatst bij mogelijke reflectie van geluid door in de omgeving voorziene nieuwbouw en bij het aspect lichthinder. Uit de berekeningen die de staatssecretaris bij zijn reactie op het deskundigenbericht heeft overgelegd blijkt echter dat de invloed van de geluidreflectie die verband houdt met de nieuwbouw beperkt is. Dat geldt ook voor de toename aan lichtinstraling vanwege de nieuwe verlichting bij de verlengde perrons.

[verzoeker] en anderen hebben weliswaar kritiek geuit op het deskundigenbericht, maar dit rechtvaardigt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat in afwachting van de bodemprocedure het wijzigingstracébesluit moet worden geschorst. De voorzieningenrechter acht daarbij van belang dat de bodemprocedure al binnen enkele weken zal plaatsvinden, op 15 juni 2023. De voorzieningenrechter acht het, mede gelet op wat in het deskundigenbericht staat, niet aannemelijk dat in de relatief korte periode tot aan de uitspraak in de bodemprocedure de perronverlenging zodanig negatieve gevolgen heeft voor [verzoeker] en anderen dat deze gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, indien in de bodemprocedure op een of meer punten een gebrek zou worden geconstateerd. Daarbij wijst de voorzieningenrechter er ook op dat de PHS-dienstregeling pas in 2024 zal worden ingevoerd en dat in de periode daaraan voorafgaand de perronverlenging uitsluitend tot gevolg heeft dat de treinen mogelijk op een andere plaats langs de verlengde perrons zullen stoppen.

Bij het oordeel om niet over te gaan tot schorsing van het wijzigingstracébesluit heeft de voorzieningenrechter ook meegewogen dat de belangen voor de staatssecretaris om de werkzaamheden te kunnen doorzetten groot zijn. Uit de door de staatssecretaris overgelegde stukken en wat is besproken op de zitting blijkt dat een opschorting van de werkzaamheden grote vertraging in de invoering van het project PHS Rijswijk-Rotterdam tot gevolg heeft. De werkzaamheden zijn namelijk onderdeel van dit project. Om dit project mogelijk te maken, moeten de werkzaamheden op en rond Rotterdam Centraal zoveel mogelijk in 2023 worden uitgevoerd. Voor een deel van de werkzaamheden aan het spoor is het noodzakelijk dat er geen treinverkeer plaatsvindt. Om die reden worden de werkzaamheden verricht op het moment dat de sporen buitendienst zijn gesteld, ook wel treinvrije periodes genoemd. Deze treinvrije periodes moeten volgens de staatssecretaris minimaal twee jaar van te voren worden aangevraagd zodat ze tijdig kunnen worden afgestemd met de vervoerders. Om die reden kunnen de treinvrije periodes niet zonder gevolgen worden verzet. Dat geldt volgens de staatssecretaris ook voor de geplande werkzaamheden. Wanneer deze moeten worden verzet levert dat een vertraging van enkele jaren op. Deze belangen van de staatssecretaris bij het doorgaan van de werkzaamheden wegen naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval zwaarder dan de belangen van [verzoeker] en anderen bij een schorsing van het wijzigingstracébesluit tot aan de uitspraak in de bodemprocedure.

4.2.    De voorzieningenrechter ziet daarnaast geen mogelijkheid om in deze procedure de wens van [verzoeker] en anderen voor verplichte nulmetingen en het stellen van voorschriften in het kader van de bouwwerkzaamheden in te willigen. Dit zijn als zodanig uitvoeringsaspecten die niet in een tracébesluit worden geregeld. Daarnaast acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de gevolgen van de werkzaamheden die in de relatief korte periode tot aan de uitspraak in de bodemprocedure plaatsvinden zodanige hinder veroorzaken voor [verzoeker] en anderen dat die gevolgen onevenredig zijn in verhouding tot de met het wijzigingstracébesluit te dienen doelen. Ook dit vormt om die reden geen aanleiding om tot schorsing van het wijzigingstracébesluit over te gaan.

Conclusie

5.       De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.

6.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.C. van Zuijlen, griffier.

w.g. Knol
voorzieningenrechter

w.g. Van Zuijlen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2023

810