Uitspraak 202103923/1/R4


Volledige tekst

202103923/1/R4.
Datum uitspraak: 24 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Melvert Agro B.V. en anderen (hierna samen en in enkelvoud: Melvert), gevestigd of wonend te Milheeze, gemeente Gemert-Bakel, en Erp, gemeente Meierijstad,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 augustus 2019 heeft het college de kosten van de toegepaste bestuursdwang binnen de varkenshouderij op het perceel Melvert 5 te Erp (hierna: het perceel) vastgesteld op € 545.372,07 en verhaald op Melvert.

Bij besluit van 23 september 2020 heeft het college het door Melvert daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Melvert heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep doorgezonden naar de Afdeling.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Melvert heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 12 oktober 2022, waar Melvert, vertegenwoordigd door mr. L.A. Pronk, juridisch adviseur te Helmond, en mr. G.R.A.G. Goorts, advocaat te Deurne, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. de Laat, mr. P.P.G. Wintjes en F.A. van den Langenberg, asbestdeskundige bij de omgevingsdienst Brabant Noord, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Melvert exploiteert een varkenshouderij op het perceel. Op 28 juli 2016 heeft een grote brand plaatsgevonden in een varkensstal op het perceel. Als gevolg daarvan is een asbestverontreiniging ontstaan. Op 23 september 2016, 18 november 2016 en 2 december 2016 hebben toezichthouders van de gemeente op het perceel overtredingen geconstateerd, omdat asbestverwijderingswerkzaamheden hebben plaatsgevonden die niet zijn verricht door een daartoe gecertificeerd bedrijf en onduidelijk is waar verwijderde asbestrestanten zijn gebleven. In op 3 oktober 2016 en 31 januari 2017 in opdracht van Melvert gemaakte asbestinventarisaties (hierna: de asbestinventarisaties) wordt geconcludeerd dat alle mest in de mestkelders, zowel de dunne als de dikke fractie, met asbest is verontreinigd. Nadat het college verschillende lasten onder dwangsom aan Melvert had opgelegd die niet tot het door het college gewenste resultaat hebben geleid, heeft het college bij besluit van 9 februari 2017 aan Melvert onder meer een last onder bestuursdwang opgelegd om de overtreding op het perceel van artikel 1.1a van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm) en van artikel 1a van de Woningwet te beëindigen. In dit besluit staat dat Melvert binnen twee weken na de verzenddatum daarvan een plan van aanpak moet indienen voor het reinigen van de met asbest verontreinigde mestkelders, inclusief roosters en mest. Binnen een termijn van één week nadat het college het plan van aanpak heeft goedgekeurd, moet worden gestart met het reinigen overeenkomstig het door het college goedgekeurde plan van aanpak. Binnen drie weken na aanvang van de sanering moeten de mestkelders, inclusief roosters en mest, zijn gereinigd van asbest door een SC-530 gecertificeerd bedrijf. Indien Melvert één of meer dan één van deze termijnen niet naleeft, zal het college het asbest door het toepassen van bestuursdwang laten verwijderen en zullen de kosten daarvan op Melvert worden verhaald, aldus het college. Het besluit van 9 februari 2017 is in rechte onaantastbaar geworden, omdat tegen dat besluit geen rechtsmiddel is aangewend.

Op 24 februari 2017 heeft Melvert een plan van aanpak aan het college overgelegd waarin onder meer wordt uitgegaan van de hypothese dat de dunne fractie niet asbesthoudend is. Nadat het college Melvert onder verwijzing naar voormelde conclusies in de asbestinventarisaties een mogelijkheid tot herstel had geboden, heeft Melvert op 7 maart 2017 het door Slopersbedrijf W. Kuipers en Zonen B.V. opgestelde plan van aanpak voor de reiniging van de mestkelders onder asbestcondities met de status ‘voor uitvoering’ (hierna: het plan van aanpak) ingediend waarin opnieuw van voormelde hypothese is uitgegaan.

Het college is op 14 maart 2017 gestart met de toepassing van bestuursdwang. Volgens het college heeft Melvert niet aan de bij besluit van 9 februari 2017 opgelegde last voldaan, omdat in het plan van aanpak niet overeenkomstig de asbestinventarisaties als uitgangspunt is genomen dat alle mest in de mestkelders met asbest is verontreinigd. In juli 2017 heeft Melvert € 506.556,93 aan de gemeente betaald voor de kosten van de asbestsanering die het college toen al had gemaakt. Nadat Melvert het college bij brief van 7 juni 2019 heeft verzocht een kostenverhaalsbeschikking te nemen, heeft het college bij besluit van 27 augustus 2019 de kosten van de toegepaste bestuursdwang vastgesteld op € 545.372,07 en op Melvert verhaald. Melvert moest dus nog € 38,815,14 aan het college betalen. Bij besluit van 23 september 2020 heeft het college het daartegen door Melvert gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Melvert is het niet eens met dat besluit, omdat volgens haar daaraan gebreken kleven en het college van kostenverhaal had moeten afzien.

Het beroep

Zienswijze

2.       Melvert betoogt dat het besluit van 23 september 2020 moet worden vernietigd, omdat het college haar niet voorafgaand aan het besluit van 27 augustus 2019 in de gelegenheid heeft gesteld bijzondere omstandigheden naar voren te brengen waarmee het college bij het nemen van dat besluit rekening had kunnen houden. Melvert verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 12 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2956. Op de zitting van de Afdeling heeft Melvert toegelicht dat zij in een zienswijze naar voren had willen brengen dat zij in financiële problemen is gekomen als gevolg van ongeoorloofde druk die het college op haar heeft uitgeoefend.

2.1.    Het college heeft Melvert niet voorafgaand aan het besluit van 27 augustus 2019 in de gelegenheid gesteld haar zienswijze naar voren te brengen over het te nemen besluit over kostenverhaal. In het besluit van 23 september 2020 heeft het college zich onder verwijzing naar het advies van 11 juni 2020 van de commissie rechtsbescherming Meierijstad op het standpunt gesteld dat dit een gebrek is dat in bezwaar is hersteld, omdat Melvert in bezwaar alsnog de gelegenheid heeft gehad bijzondere omstandigheden naar voren te brengen.

2.2.    In wat Melvert heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich in het besluit van 23 september 2020 ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat in bezwaar herstel heeft plaatsgevonden van het gebrek dat aan het besluit van 27 augustus 2019 kleeft.

Het betoog slaagt niet.

Het besluit van 9 februari 2017

3.       Melvert betoogt dat het college had moeten afzien van het verhalen van de kosten van de toegepaste bestuursdwang, omdat de last in het besluit van 9 februari 2017 gebreken vertoont. Volgens Melvert is sprake van een uitzonderlijk geval dat aanleiding geeft tot het relativeren van de formele rechtskracht van het besluit van 9 februari 2017, waardoor zij ook in deze procedure gronden tegen de last kan aanvoeren. Melvert voert aan dat het college artikel 1.1a van de Wm en artikel 1a van de Woningwet niet aan het besluit van 9 februari 2017 ten grondslag had mogen leggen. Over de Wm voert Melvert aan dat handhaving op grond van artikel 1.1a van de Wm niet mogelijk is, omdat de varkenshouderij op het perceel een vergunningplichtige inrichting is en haar zorgplicht binnen die inrichting voor het milieu wordt bepaald door de voorschriften die zijn opgenomen in de voor die inrichting verleende omgevingsvergunning. Over de Woningwet voert Melvert aan dat artikel 1a een vangnetbepaling is die zich primair richt tot het bestuursorgaan en in dit geval niet aan het handhavend optreden ten grondslag had mogen worden gelegd. Melvert voert verder aan dat het college in de last niet van haar had mogen eisen dat zij een plan van aanpak ter goedkeuring over moest leggen. Voor zover een werkplan zou zijn bedoeld, zou alleen de Deskundige Toezichthouder Asbest bevoegd zijn geweest een dergelijk plan goed of af te keuren, aldus Melvert.

Melvert betoogt daarnaast dat het college ten onrechte heeft bepaald dat de kosten van de toegepaste bestuursdwang op haar moeten worden verhaald. Melvert voert aan dat de brand buiten haar schuld heeft plaatsgevonden en dat haar om die reden geen verwijt kan worden gemaakt van de asbestverontreiniging die door de brand is ontstaan.

3.1.    Een belanghebbende kan in de procedure tegen de invorderingsbeschikking of de kostenverhaalsbeschikking in beginsel niet met succes gronden naar voren brengen die hij tegen de last onder dwangsom of last onder bestuursdwang naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. Dit kan alleen in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen als vaststaat dat er geen overtreding is gepleegd of betrokkene geen overtreder is. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466.

3.2.    De last onder bestuursdwang en de daarin vervatte beslissing om de kosten van de toepassing van bestuursdwang volledig op Melvert te verhalen, zijn mede gebaseerd op overtreding van artikel 1a van de Woningwet. Met de stelling dat dit een vangnetbepaling is, heeft Melvert geen omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan vaststaat dat er geen overtreding van deze bepaling is gepleegd of dat zij niet de overtreder is. Wat zij aanvoert over artikel 1.1a van de Wm behoeft, gelet hierop, verder geen bespreking. Ook anderszins volgt uit wat Melvert naar voren heeft gebracht niet dat sprake is van een uitzonderlijk geval als bedoeld onder 3.1. Dit betekent dat wat Melvert aanvoert niet meer aan de orde kan komen in het kader van de toetsing van de kostenverhaalsbeschikking. Melvert had deze gronden kunnen en moeten aanvoeren tegen de last onder bestuursdwang en de daarin vervatte beslissing om de kosten van de toepassing van bestuursdwang volledig op haar te verhalen.

Het betoog slaagt niet.

Naleving van de last

4.       Melvert betoogt dat het college ten onrechte en ondeugdelijk gemotiveerd heeft vastgesteld dat zij niet heeft voldaan aan de opgelegde last. Hiertoe voert Melvert aan dat het college ten onrechte het plan van aanpak heeft afgekeurd. Melvert voert aan dat, anders dan het college heeft gesteld, het uitgangspunt in het plan van aanpak, dat de in de mestkelders aanwezige dunne fractie niet met asbest is verontreinigd, juist is. Ter onderbouwing heeft Melvert een op 21 december 2021 door een asbestdeskundige van Admanstars B.V. opgestelde notitie (hierna: de notitie) overgelegd waarin wordt geconcludeerd dat het plan van aanpak deugdelijk is en conform de geldende wet- en regelgeving is vormgegeven.

4.1.    In het plan van aanpak staat dat, hoewel aannemelijk is dat tijdens de brand asbesthoudende restanten in de mestkelders terecht zijn gekomen en in de asbestinventarisaties is vastgesteld dat de mest met asbest is besmet, wordt uitgegaan van de hypothese dat de asbesthoudende restanten bezonken liggen op de dikke fractie van de mest en de dunne fractie niet asbesthoudend is, omdat asbesthoudende golfplaten een hoger soortelijk gewicht hebben dan de dunne fractie. In het plan van aanpak zijn de uit te voeren werkzaamheden omschreven in verschillende stappen die na elkaar dienen te worden uitgevoerd. Bij stap 3 worden in de afgebrande varkensstal, waar zich ook de mestkelders met daarop de putroosters bevinden, asbestrestanten verwijderd door middel van ‘hand picking’. Bij stap 5 tot en met 9 wordt de dunne fractie uit de mestkelders verwijderd door mestroosters bij het diepe gedeelte van de mestkelders te verwijderen en een brandweerpomp of vuilwaterpomp in dat gedeelte aan te leggen. De dunne fractie wordt vervolgens afgezogen en opgeslagen in containers. Die containers worden bemonsterd volgens een nog nader te bepalen protocol van het onderzoekslaboratorium. Daarna worden de monsters onderzocht op aanwezigheid van asbest. Als in de monsters asbest wordt aangetroffen, dan wordt de dunne fractie afgevoerd als asbesthoudend afval. Als daarin geen asbest wordt aangetroffen, dan wordt de dunne fractie overgepompt naar een mestbassin. De dunne fractie kan dan over het land worden uitgereden. Bij stap 10 tot en met 12 wordt de met asbest verontreinigde dikke fractie uit de mestputten verwijderd.

4.2.    De notitie is in opdracht van Melvert opgesteld ter beantwoording van de vraag of het plan van aanpak deugdelijk is en wettelijk is toegestaan. In de notitie staat dat er ten tijde van het opstellen van het plan van aanpak nog geen richtlijn was voor het saneren van met asbest verontreinigde mest. De notitie vermeldt dat deze richtlijn pas op 21 mei 2019 is opgesteld en dat deze is betrokken bij de beantwoording van voormelde vraag. In de notitie staat ook dat er geen regels zijn voor het bemonsteren van de containers waarin de dunne fractie is overgepompt. Wel dienen de monsters te worden onderzocht door een geaccrediteerd laboratorium, aldus de notitie waarin de in het plan van aanpak vermelde hypothese, hiervoor onder 4.1 weergegeven, voor juist wordt gehouden.

4.3.    Op de zitting van de Afdeling heeft het college, bij monde van Van den Langenberg, asbestdeskundige, tijdens de bespreking van de op 3 oktober 2016 opgestelde asbestinventarisatie toegelicht dat ten tijde van belang een grote hoeveelheid asbesthoudende golfplaatrestanten in de mestputten lag. Op de foto’s bij die inventarisatie is te zien dat stukken golfplaat boven de dunne fractie uitsteken. Omdat de dunne fractie door de pomp in beweging wordt gebracht, bestaat volgens het college het risico dat stukjes golfplaat tijdens het wegpompen van de dunne fractie worden meegezogen en vermalen in de containers terecht komen. Het college heeft daarbij benadrukt dat uit het plan van aanpak niet blijkt dat een filter op de pomp zou worden geplaatst. Het plan van aanpak biedt volgens het college onvoldoende waarborgen om te voorkomen dat met asbest verontreinigde dunne fractie over het land wordt uitgereden. Ook heeft het college op de zitting toegelicht dat bij de toepassing van bestuursdwang de dunne fractie met behulp van een pomp waarop een filter was aangebracht in mestzakken was overgepompt en dat uit onderzoek is gebleken dat zowel in het filterresidu als in de mestzakken met dunne fractie asbest zat.

4.4.    Bij het besluit van 9 februari 2017 heeft het college Melvert gelast om binnen twee weken na de verzenddatum daarvan een plan van aanpak in te dienen voor het reinigen van de met asbest verontreinigde mestkelders, inclusief roosters en mest. Naar het oordeel van de Afdeling heeft Melvert, door het plan van aanpak in te dienen, niet aan de aan haar opgelegde last voldaan. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat op grond van het plan van aanpak niet kan worden uitgesloten dat asbest in de containers met dunne fractie terecht kan komen, gezien de omstandigheid dat de golfplaatrestanten volgens het plan van aanpak niet voorafgaand aan de stappen 5 tot en met 9 uit de mestkelders zouden worden verwijderd, alsmede gelet op de hiervoor onder 4.3. weergegeven toelichting van het college op de zitting. Ook neemt de Afdeling hierbij in aanmerking dat uit het plan van aanpak niet blijkt op welke wijze de containers met dunne fractie zouden worden bemonsterd terwijl toen nog regels voor bemonstering van de containers ontbraken. Gelet daarop ontbreken in het plan van aanpak waarborgen voor een representatieve bemonstering van de containers. In wat Melvert aanvoert, is geen grond gelegen voor het oordeel dat het college ten onrechte en ondeugdelijk gemotiveerd heeft vastgesteld dat Melvert niet aan de last heeft voldaan.

Het betoog slaagt niet.

Kosten van bestuursdwang

5.       Melvert betoogt dat het college de kosten die het redelijkerwijs heeft moeten maken bij de toepassing van bestuursdwang niet correct en deugdelijk gemotiveerd heeft vastgesteld. In de eerste plaats voert Melvert aan dat het college de kosten voor het reinigen van leidingen en luchtkanalen niet op haar kan verhalen, omdat de last niet strekt tot het reinigen van leidingen en luchtkanalen. In de tweede plaats voert Melvert aan dat de saneringswerkzaamheden onnodig lang hebben geduurd en dat een kostenopslag van 10 procent en een post "Algemene kosten" van 8 procent niet zijn te herleiden tot werkelijk gemaakte kosten.

5.1.    Gelet op het besluit van 9 februari 2017 gaat de last onder bestuursdwang over het saneren van de mestputten, de mestroosters en de mest. Omdat uit dat besluit niet volgt dat de last ook gaat over het reinigen van leidingen en luchtkanalen en het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat leidingen en luchtkanalen onderdeel uitmaken van de mestputten, is de Afdeling van oordeel dat het college de kosten die het voor deze werkzaamheden heeft gemaakt ten onrechte op Melvert heeft verhaald.

In zoverre slaagt het betoog.

5.2.    De Afdeling overweegt dat Melvert niet heeft onderbouwd wat de invloed van de tijdsduur van de saneringswerkzaamheden was op de hoogte van de gemaakte kosten. Ook op de zitting heeft zij dit desgevraagd niet nader onderbouwd.

In zoverre slaagt het betoog niet.

5.3.    Op de zitting heeft het college toegelicht dat de kostenopslag van 10 procent moet worden beschouwd als een forfaitaire verhoging voor kosten die samenhangen met onderaanneming, omdat als gevolg van onderaanneming vaker overlegmomenten hebben plaatsgevonden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college hiermee niet aangetoond dat het hier gaat om werkelijk gemaakte kosten. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uit de overgelegde facturen niet valt af te leiden hoe vaak dergelijke overleggen hebben plaatsgevonden en wat daarvan de kosten zijn geweest. Daarnaast is de Afdeling van oordeel dat uit de post "Algemene kosten" van 8 procent niet kan worden afgeleid dat het hier om werkelijk gemaakte kosten gaat. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat hierin niet is gespecifieerd tot welke activiteiten deze kosten zijn te herleiden. Dit betekent dat het besluit van 23 september 2020 in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet deugdelijk is gemotiveerd.

Het betoog slaagt.

Financiële draagkracht

6.       Melvert betoogt dat het college bij het nemen van de kostenverhaalsbeschikking onvoldoende rekening heeft gehouden met haar geringe financiële draagkracht. Volgens haar is zij niet in staat de kosten van de toegepaste bestuursdwang volledig te betalen. Melvert voert aan dat de door haar overlegde jaarcijfers aantonen dat sprake is van een negatief bedrijfsresultaat in de relevante periode. Melvert acht hierbij van belang dat haar verzekeraar tot op heden de brandschade nog niet heeft vergoed. Melvert heeft daarnaast aangevoerd dat het college ongeoorloofde druk op haar heeft uitgeoefend om de geschatte kosten voor de toepassing van de bestuursdwang te betalen. Volgens Melvert zou het college aan haar geen omgevingsvergunning verlenen als zij deze kosten niet zou betalen. Melvert wijst hierbij op een brief van het college van 5 juli 2017 waarin staat dat het college met Melvert heeft afgesproken dat Melvert de kosten van de bestuursdwang zal betalen die tot dusver zijn gemaakt en dat het college zich daarna zal inspannen om zo snel mogelijk de vergunningaanvraag te behandelen.

6.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 17 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1392), hoeft het bestuursorgaan bij een besluit omtrent kostenverhaal in beginsel geen rekening te houden met de financiële draagkracht van de overtreder. De draagkracht van de overtreder kan immers in de regel pas in de executiefase ten volle worden gewogen en indien hierover een geschil ontstaat, is de rechter die belast is met de beslechting daarvan bij uitstek in de positie hierover een oordeel te geven. Voor een uitzondering op dit beginsel bestaat slechts aanleiding, indien evident is dat de overtreder gezien zijn financiële draagkracht niet in staat zal zijn de te verhalen kosten van bestuursdwang (volledig) te betalen. Op de overtreder rust de last aannemelijk te maken dat dit het geval is. Hij dient daartoe zodanige informatie te verstrekken dat een betrouwbaar en volledig inzicht wordt verkregen in zijn financiële situatie en de gevolgen die het betalen van de verhaalde kosten zou hebben.

6.2.    Melvert heeft geen volledig inzicht gegeven in haar financiële situatie en in de gevolgen die betaling van de kosten van de toegepaste bestuursdwang voor haar met zich zullen brengen. De Afdeling wijst hierbij op de omstandigheid dat Melvert al in juli 2017 een groot gedeelte van die kosten heeft betaald. Aan de door Melvert overgelegde jaarrekeningen van 2015 en 2016 kan niet de betekenis worden gehecht die Melvert hieraan wenst toe te kennen, omdat de kostenverhaalsbeschikking is genomen op 27 augustus 2019. Ook de niet onderbouwde stelling van Melvert dat de verzekeraar de uitkering van de opgelopen brandschade nog niet aan haar heeft uitgekeerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat evident is dat Melvert gezien haar financiële draagkracht moet worden geacht niet in staat te zijn de volledige kosten van bestuursdwang te betalen. Ook met wat Melvert heeft aangevoerd over ongeoorloofde druk die het college op haar zou hebben uitgeoefend, heeft Melvert niet aannemelijk gemaakt dat het haar evident aan financiële draagkracht ontbreekt om de kosten van bestuursdwang (volledig) te betalen. Overigens is de Afdeling van oordeel dat, anders dan Melvert stelt, uit de brief van het college van 5 juli 2017 niet blijkt dat het college ongeoorloofde druk op Melvert heeft uitgeoefend.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

7.       Het beroep is gegrond. Het besluit van 23 september 2020 moet wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb worden vernietigd.

8.       Het college moet de proceskosten vergoeden.

8.1.    De Afdeling zal het college onder meer veroordelen in de proceskosten van het gemaakte deskundigenrapport, te weten de notitie. Door een factuur over te leggen, heeft Melvert onderbouwd dat voor het opstellen van de notitie een uurtarief van € 185,00 exclusief omzetbelasting bij haar in rekening is gebracht. Gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, in samenhang gelezen met artikel 8:36, tweede lid, van de Awb en artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (hierna: het Besluit), zoals dat luidde ten tijde van belang, geldt voor de vergoeding van de gemaakte kosten voor dit deskundigenrapport een tarief van ten hoogste € 134,04 per uur. Dit betekent dat voor de door Melvert gedeclareerde kosten voor het laten opstellen van de notitie € 134,04 per uur wordt vergoed. Dit bedrag moet ingevolge artikel 15 van het Besluit worden verhoogd met de daarover verschuldigde omzetbelasting.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van Melvert Agro B.V. en anderen gegrond;

II.       vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad van 23 september 2020, kenmerk 1948343484;

III.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad tot vergoeding van bij Melvert Agro B.V. en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.803,50, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan; van dit bedrag is € 1.674,00 toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en betreft € 1.072,32 kosten voor het deskundigenrapport; dit laatste bedrag moet worden vermeerderd met de daarover verschuldigde omzetbelasting;

IV.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad aan Melvert Agro B.V. en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 360,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, voorzitter, en mr. J.M.L. Niederer en mr. W. den Ouden, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.

w.g. De Moor-van Vugt
voorzitter

w.g. Robben
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2023

610-963