Uitspraak 202301963/1/V2 en 202301963/2/V2


Volledige tekst

202301963/1/V2 en 202301963/2/V2.
Datum uitspraak: 15 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 2 maart 2023 in zaak nr. 21/800 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem krachtens artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek te verlenen, afgewezen.

Bij besluit van 11 januari 2021, aangevuld bij besluit van 20 oktober 2022, heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 2 maart 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.M.G.M. Raafs, advocaat te Sittard, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.       De vreemdeling klaagt in zijn vierde grief terecht dat de rechtbank het door de staatssecretaris aan hem toe te kennen bedrag voor de gemaakte proceskosten in beroep te laag heeft vastgesteld. De rechtbank heeft in haar proceskostenveroordeling een waarde van twee punten toegekend: één voor het indienen van een beroepschrift en één voor het verschijnen ter zitting. De vreemdeling wijst er echter terecht op dat hij hiernaast op verzoek van de rechtbank een schriftelijke reactie heeft ingediend op het aanvullende besluit van 20 oktober 2022. Gelet op de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, onder A1, diende de rechtbank de vreemdeling hier een halve punt voor toe te kennen.

1.1.    De grief slaagt.

2.       Wat de vreemdeling in zijn overige grieven aanvoert leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt de motivering van de uitspraak van de rechtbank over.

2.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover zij daarbij heeft nagelaten de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding bij de vreemdeling opgekomen proceskosten voor het indienen van een schriftelijke reactie op het aanvullende besluit van 20 oktober 2022, en wordt voor het overige bevestigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten die de rechtbank in beroep ten onrechte niet heeft toegekend en de proceskosten voor het hoger beroep vergoeden. Omdat de griffier geen griffierecht heeft geheven, hoeft de staatssecretaris dat niet te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 2 maart 2023 in zaak nr. 21/800, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de staatssecretaris van

Justitie en Veiligheid te veroordelen tot vergoeding van bij de vreemdeling opgekomen proceskosten voor het indienen van een schriftelijke reactie op het aanvullende besluit van 20 oktober 2022;

III.      bevestigt de uitspraak voor het overige;

IV.     wijst het verzoek af;

V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van €1255,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. J. Schipper-Spanninga, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van L.W. Lagaaij LLM, griffier.

w.g. Schipper-Spanninga
voorzieningenrechter

w.g. Lagaaij
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2023

936