Uitspraak 202103401/1/R2


Volledige tekst

202103401/1/R2.
Datum uitspraak: 17 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West-­Brabant van 14 april 2021 in zaak nr. 20/8421 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout.

Procesverloop

Bij besluit van 18 november 2019 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan [partij A] voor het verbouwen van een woonboerderij, het afwijken van het bestemmingsplan en het kappen van een boom aan de [locatie] in Dorst.

Bij besluit van 4 augustus 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 14 april 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 8 maart 2023, waar [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout, vertegenwoordigd door S.E.J. Wuijts zijn verschenen. Verder is op de zitting [partij A] als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       [partij A] wil zijn woonboerderij verbouwen en heeft hiervoor een omgevingsvergunning gekregen. [appellant] heeft daartegen bezwaar gemaakt. De woonboerderij was de ouderlijke woning van [appellant], zijn zussen en inmiddels overleden broer en behoorde tot de nalatenschap van hun overleden moeder. Het college heeft het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard omdat [appellant] volgens het college geen belanghebbende is. Volgens het college was het eigendom van de woning door de akte van levering van 14 juni 2019 overgegaan. [appellant] bestrijdt dit. In deze uitspraak gaat de Afdeling daarom in op de vraag of [appellant] belanghebbende is bij de omgevingsvergunning.

Uitspraak van de rechtbank

2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college [appellant] terecht niet als belanghebbende heeft aangemerkt en daarom terecht het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk heeft verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij of zijn moeder eigenaar is gebleven van de woonboerderij als gevolg van een gebrekkige eigendomsoverdracht. De rechtbank heeft geoordeeld dat er in de akte van de levering geen evident gebrek is waardoor er niet van de akte kan worden uitgegaan. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] over het gebrek en de eventuele consequenties daarvan geen oordeel aan de burgerlijke rechter heeft gevraagd. Daarom is de rechtbank ervan uitgegaan dat de levering van de woning rechtsgeldig heeft plaatsgevonden.

2.1.    Verder heeft de rechtbank overwogen dat uit het uittreksel van het Kadaster van 21 januari 2020 niet de conclusie kan worden getrokken dat het eigendom van de woning niet is overgedragen. Uit het uittreksel blijkt namelijk dat de inschrijving van de eigendomsoverdracht niet is voltooid, omdat dit stuk niet volledig was verwerkt in het Kadaster en niet omdat werd getwijfeld aan de rechtsgeldigheid daarvan.

Het hoger beroep

3.       [appellant] betoogt dat het oordeel van de rechtbank over zijn positie als belanghebbende onjuist is. Hij voert aan dat de rechtbank voorbij is gegaan aan het gegeven dat zijn moeder nog als eigenaar stond ingeschreven in het Kadaster ten tijde van het afgeven van de omgevingsvergunning. Daarnaast wijst hij op de beslissingen van de door hem ingestelde tuchtprocedures bij de kamer voor het notariaat van 28 september 2020 en 22 augustus 2022 en de tuchtrechtelijke beslissing van het Gerechtshof Amsterdam van 25 mei 2021. [appellant] betoogt dat deze procedures aantonen dat niet van de geldigheid van de eigendomsoverdracht mocht worden uitgegaan.

Belanghebbende

4.       De rechtbank heeft terecht overwogen dat het besluit van het college om [appellant] niet als belanghebbende aan te merken juist is. Of een persoon belanghebbende is in een bezwaarprocedure, moet namelijk worden beoordeeld aan de hand van de feiten op het moment van het nemen van het besluit op bezwaar. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3757, onder 8.2. In dit geval heeft het college terecht vastgesteld dat [appellant] of zijn moeder op dat moment geen eigenaar van de woning was, omdat er een geldige eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden.

4.1.    Weliswaar blijkt uit het uittreksel uit het Kadaster van 21 januari 2020 dat de moeder van [appellant] toen nog stond ingeschreven als eigenaar van de woonboerderij, maar uit het uittreksel van het Kadaster van 27 februari 2020 blijkt dat [partij B], gehuwd met [partij A], als eigenaar van de woonboerderij is ingeschreven. Het college is bij zijn besluit op bezwaar van 4 augustus 2020 terecht van dit latere uittreksel uitgegaan.

4.2.    Daarnaast volgt ook niet uit de door [appellant] in hoger beroep overgelegde tuchtrechtelijke beslissingen dat de eigendomsoverdracht niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden. Daaruit volgt namelijk alleen dat de notaris niet voldaan heeft aan zijn informatieplicht en daarom onjuist heeft gehandeld richting [appellant]. De rechtbank heeft bovendien terecht overwogen dat [appellant] over het (mogelijke) gebrek in de akte van levering, en de consequenties daarvan, geen oordeel van de burgerlijke rechter heeft gevraagd. Daarom moet in deze procedure van de rechtsgeldigheid van de akte van levering worden uitgegaan.

4.3.    [appellant] is daarom, en omdat hij ook op andere wijze geen gevolgen ondervindt van de omgevingsvergunning, naar het oordeel van de Afdeling geen belanghebbende en heeft het college het bezwaar van [appellant] terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het betoog slaagt niet.

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van R.M. Ahmady-Pikart, griffier.

w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Ahmady-Pikart
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2023

638-1045