Uitspraak 202301762/1/V3 en 202301762/2/V3


Volledige tekst

202301762/1/V3 en 202301762/2/V3.
Datum uitspraak: 10 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 maart 2023 in zaak nr. NL23.5528 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.

Bij uitspraak van 13 maart 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.P.R. Peeters, advocaat te Rijsbergen, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Anders dan de vreemdeling betoogt, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de staatssecretaris alle relevante individuele feiten en omstandigheden bij zijn oordeel heeft betrokken, namelijk dat de vreemdeling een asielwens heeft geuit en dat hij heeft verklaard dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die de maatregel onevenredig bezwarend maken. Zoals de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1451, onder 8.2, terecht heeft overwogen, is bij het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Vw 2000, in het kader van het grensbewakingsbelang geen verdergaande individuele beoordeling vereist. Verder maakt de omstandigheid dat de vreemdeling zich feitelijk op Nederlands grondgebied bevindt niet dat hem de toegang tot het Nederlands grondgebied is verleend; de maatregel stelt het besluit over de toegang juist uit.

2.       Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift verder geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.

w.g. Bijloos
voorzieningenrechter

w.g. Dallinga
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023

18-1020