Uitspraak 202300819/2/R2


Volledige tekst

202300819/2/R2.
Datum uitspraak: 4 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Dongen,

en

de raad van de gemeente Tilburg,

verweerder.

Openbare zitting gehouden op 4 mei 2023 om 10:00 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. H.C.P. Venema, voorzieningenrechter

griffier: mr. D.L. Bolleboom

Verschenen:

[verzoeker], bijgestaan door ing. J.B.M. Lauwerijssen, adviseur te Roosendaal;

De raad, vertegenwoordigd door mr. X.D. de Boer, vergezeld door

ing. P.P.M. Veraart;

[partij], bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg;

Het verzoek richt zich tegen het besluit van 19 december 2022, waarbij de raad het bestemmingsplan "Buitengebied De Uiterste Stuiver 2010, 4e herziening ([locatie])" heeft vastgesteld. Bij dit bestemmingsplan is het bestemmingsvlak "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" vergroot om de uitbreiding van het agrarisch bedrijf ter plaatse mogelijk te maken. Ook is hiermee de bestaande situatie met betrekking tot de bebouwing van het bedrijf in overeenstemming met het bestemmingsplan gebracht.

[verzoeker] heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Hij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat het besluit van 19 december 2022 wordt geschorst.

De voorzieningenrechter:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Tilburg van 19 december 2022, kenmerk 2022_1368, tot vaststelling van het  bestemmingsplan "Buitengebied De Uiterste Stuiver 2010, 4e herziening ([locatie])";

II.       veroordeelt de raad van de gemeente Tilburg tot vergoeding van de in verband met de behandeling van het verzoek bij [verzoeker] opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.674,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.      gelast dat de raad van de gemeente Tilburg het in verband met de behandeling van het verzoek door [verzoeker] betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt.

Daartoe wordt het volgende overwogen.

Er bestaat bij de voorzieningenrechter gerede twijfel over de vraag of het bestemmingsplan in de bodemprocedure stand kan houden. De belangrijkste reden daarvoor is de onduidelijkheid over de status van de paardenhouderij, die onderdeel uitmaakt van het vastgestelde plan, doordat het perceel voor een deel mede de functieaanduiding ‘paardenhouderij’ heeft gekregen. Het plan voorziet in verband daarmee onder meer in de mogelijkheid dat een nieuwe loods op het perceel wordt gerealiseerd, waarin 20 paarden kunnen worden gehuisvest.

In de verbeelding van het plan, gelezen in verbinding met de planregels, wordt uitgegaan van een bedrijfsmatige uitoefening van de paardenhouderij. Dit volgt uit de artikelen 1.146 en 4.1.2, onder b, van de planregels.

Het betreft volgens de plantoelichting echter geen nieuwvestiging van een overig agrarisch bedrijf in de zin van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV), omdat het houden van paarden in dit geval geen bedrijfsmatige, maar een hobbymatige activiteit is. De paardenhouderij is om die reden buiten de toets aan de relevante bepalingen van de IOV gelaten.

De voorzieningenrechter is op voorhand van oordeel dat gerede twijfel bestaat bij het gestelde hobbymatige karakter van de paardenhouderij, gelet op het voorziene aantal van 20 paarden. Ter zitting kon over de gestelde hobbymatigheid van de activiteit door de raad onvoldoende duidelijkheid worden gegeven. Dat brengt mee dat eveneens kan worden betwijfeld of de toets van het bestemmingsplan aan de IOV op de juiste wijze heeft plaatsgevonden.

De voorzieningenrechter gaat in deze uitspraak verder niet in op de ter zitting besproken toetsing van het bestemmingsplan aan de (verschillende versies van de) Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV). De daarover in beroep aan de orde gestelde kwesties lenen zich niet voor een oordeel in deze voorlopige voorzieningsprocedure.

Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden toegewezen.

w.g. Venema
voorzieningenrechter

w.g. Bolleboom
griffier

641