Uitspraak 202301627/1/R3 en 202301627/2/R3


Volledige tekst

202301627/1/R3 en 202301627/2/R3.
Datum uitspraak: 10 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86, van die wet, op het hoger beroep van:

[verzoeker A] en [verzoeker B], allebei wonend te Waddinxveen,

verzoekers,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 13 februari 2023 in zaak nr. 22/7819 en 22/7818 in het geding tussen:

[verzoeker A] en [verzoeker B]

en

het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen.

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2022 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan HSE Ontwikkeling B.V. voor het transformeren van een kantoorpand aan de Middelburgseweg 1A te Waddinxveen (hierna: het perceel) naar 9 appartementen.

Bij uitspraak van 13 februari 2023 heeft de rechtbank het door [verzoeker A] en [verzoeker B] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 oktober 2022 vernietigd, bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] hoger beroep ingesteld. Ook hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college en HSE Ontwikkeling B.V. hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 april 2023, waar [verzoeker A] en [verzoeker B], bijgestaan door mr. P. Smit, advocaat te Spijkenisse, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Oosterhuis, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting HSE Ontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. J.C.L. de Bruijn, advocaat te Leiden, mr. J.J. Turenhout, advocaat te Leiden, als partij gehoord.

Overwegingen

Onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak

1.       Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan nader onderzoek in dit geval redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Ook overigens bestaat er geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Inleiding

2.       De omgevingsvergunning maakt het transformeren van een kantoorpand aan de Middelburgseweg 1A te Waddinxveen naar 9 appartementen mogelijk. Voor de realisatie van deze appartementen heeft het college bij besluit van 27 oktober 2022 een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en afwijken van het bestemmingsplan, als bedoeld in de respectievelijke artikelen 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

3.       [verzoeker A] en [verzoeker B] wonen ten westen van het perceel aan de Middelburgseweg 1B te Waddinxveen. Zij vrezen voor onder meer geluidsoverlast en aantasting van hun privacy door de voorziene ontwikkeling.

Provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland

4.       [verzoeker A] en [verzoeker B] betogen dat het bouwplan in strijd is met de Provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland (hierna: de POV). In dit kader wijzen zij er ter zitting op dat na het instellen van hun beroep de Omgevingsvisie Waddinxveen 2050 (hierna: de Omgevingsvisie) in werking is getreden en de Structuurvisie Waddinxveen 2030 (hierna: de Structuurvisie) is ingetrokken. Door deze wijziging tijdens de procedure is volgens hen het bouwplan ook in strijd met de POV.

Zo betogen [verzoeker A] en [verzoeker B] dat het bouwplan in strijd is met artikel 6.9a van de POV, omdat niet is ingegaan op de vraag of het bouwplan de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig aangetast.

Voorts voeren [verzoeker A] en [verzoeker B] aan dat het college ten onrechte niet heeft beoordeeld of wordt vandaan aan de eisen van de ladder voor duurzame verstedelijking op grond van artikel 6.10 van de POV.

4.1.    Hoewel de voorzieningenrechter begrip heeft voor de situatie van [verzoeker A] en [verzoeker B] dat er na het instellen van hun beroep een nieuwe Omgevingsvisie is vastgesteld, is de voorzieningenrechter van oordeel dat hun grond dat er sprake is van strijd met de POV omdat onder meer niet is getoetst aan de eisen van de ladder voor duurzame verstedelijking, een nieuwe grond is in hoger beroep. Zij hebben dit bij de rechtbank niet eerder aangevoerd. In het omgevingsrecht kunnen beroepsgronden niet voor het eerst in hoger beroep worden aangevoerd. Een uitzondering wordt gemaakt als uitgesloten is dat andere belanghebbenden daardoor worden benadeeld. Die uitzondering doet zich bij deze beroepsgrond niet voor. De voorzieningenrechter zal deze beroepsgrond dus niet inhoudelijk bespreken.

Omgevingsvisie

5.       [verzoeker A] en [verzoeker B] betogen dat het bouwplan niet past in het gemeentelijke beleid, zoals dat is neergelegd in de Omgevingsvisie. Volgens hen is er geen sprake van lintbebouwing en is het perceel in de Omgevingsvisie ten onrechte als bestaand lint aangeduid. Er is geen sprake meer van een aaneengesloten bewoningslint, maar van incidentele bebouwing. Tussen de woningen zijn zodanig hiaten, dat van een (dichte) concentratie van woonbebouwing niet meer kan worden gesproken. De Middelburgseweg kenmerkt zich verder door open en onbebouwde ruimten en veelal agrarische bebouwing.

Subsidiair betogen [verzoeker A] en [verzoeker B] dat al zou het bouwplan wel horen bij het bestaande lint, dan nog is er sprake van een strijd met de Omgevingsvisie, omdat het bouwplan niet past binnen het karakter van het bestaande lint. Dat karakter wordt bepaald door open en onbebouwde ruimten en veelal agrarische bebouwing, waarbij het onderhavige perceel omringd wordt door natuurgebied en weilanden, aldus [verzoeker A] en [verzoeker B]. Bovendien rust op dat perceel geen woonbestemming.

Daarbij voeren [verzoeker A] en [verzoeker B] aan dat het plan ook in strijd is met het uitgangspunt van paragraaf 5.6.1 van de Omgevingsvisie, omdat opgepast moet worden met het toestaan van nieuwe ontwikkelingen ter plaatse.

Verder past volgens [verzoeker A] en [verzoeker B] het plan niet in de gebiedskansen die in paragraaf 5.6.2 van de Omgevingsvisie staan. Die koers ziet nu juist op behoud en herstel van natuur en landschap en biedt juist geen enkel aanknopingspunt om nieuwe stedelijke ontwikkelingen als de onderhavige als uitgangspunt toe te staan.

5.1.    In het aangevoerde ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding dat de raad van de gemeente Waddinxveen het gedeelte waar het perceel ligt niet als bestaand lint heeft kunnen aanmerken. De raad heeft ervoor gekozen om de bebouwing langs de ontsluitingswegen als bestaand lint aan te wijzen. Gelet op het voorgaande heeft het college er dus van uit mogen gaan dat het gedeelte waar het perceel ligt als bestaand lint wordt aangemerkt.

Wat [verzoeker A] en [verzoeker B] verder in hun hogerberoepschrift stellen over het karakter van het bestaande lint komt neer op een herhaling van wat zij in beroep bij de rechtbank hebben aangevoerd. De rechtbank is hierop in de aangevallen uitspraak gemotiveerd ingegaan. In hoger beroep zijn geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. In wat [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben aangevoerd, bestaat dan ook in zoverre geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.

5.2.    Ten aanzien van de stelling van [verzoeker A] en [verzoeker B] dat het bouwplan in strijd met het uitgangspunt van paragraaf 5.6.1 van de Omgevingsvisie is, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Weliswaar staat in paragraaf 5.6.1 van de Omgevingsvisie dat het huidige karakter ten zuiden van de Brugweg bewaakt moet worden, maar deze situatie is hier niet aan de orde, omdat het bouwplan niet ten zuiden maar ten noorden van de Brugweg is gesitueerd. Daarnaast is de voorzieningenrechter van oordeel dat uit paragraaf 5.6.2 van de Omgevingsvisie niet blijkt dat het bouwplan in strijd is met de gebiedskansen. Zo staat in paragraaf 5.6.2 dat het behoud en herstel van natuur en landschap niet de enige gebiedskoers is en dat "Wonen en voorzieningen" ook hoort tot een belangrijke ambitie van de gemeente binnen het gebied.

5.3.    Gelet op het vorenstaande faalt het betoog.

Stikstof

6.       [verzoeker A] en [verzoeker B] betogen dat de bestreden omgevingsvergunning in strijd is met artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming omdat niet vaststaat of het project significante gevolgen kan hebben voor een Natura-2000 gebied. Daarbij wijzen zij erop dat het college heeft erkent dat er nog een (voor)toets verricht moet worden om te bezien of het bouwplan significante gevolgen kan hebben voor Natura-2000-gebieden.

6.1.    Wat [verzoeker A] en [verzoeker B] in hun hogerberoepschrift stellen komt neer op een herhaling van wat zij in beroep bij de rechtbank hebben aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het relativiteitsvereiste dient te worden tegengeworpen aan [verzoeker A] en [verzoeker B] wat betreft dit betoog. De voorzieningenrechter ziet geen reden om anders te oordelen dan in de aangevallen uitspraak is gedaan. In wat [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben aangevoerd, bestaat dan ook in zoverre geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.

6.2.    Gelet op het vorenstaande faalt het betoog.

Ecologie

7.       [verzoeker A] en [verzoeker B] voeren aan dat de bestreden omgevingsvergunning niet kan worden gedragen door de "Ecologische Quickscan aan de Middelburgseweg 1a te Waddinxveen" van Ecologisch adviesbureau Eceau van 25 juni 2020 (hierna: de quickscan). In de quickscan komt namelijk nergens terug dat er een extra bouwlaag en extra bergingen gerealiseerd worden. Gelet hierop is in de quickscan ten onrechte niet uitgegaan van het exacte bouwplan.

7.1.    Wat [verzoeker A] en [verzoeker B] in hun hogerberoepschrift stellen komt neer op een herhaling van wat zij in beroep bij de rechtbank hebben aangevoerd, namelijk dat het exacte bouwplan nog onbekend was. De rechtbank is hierop in de aangevallen uitspraak gemotiveerd ingegaan. In hoger beroep zijn geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. In wat [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben aangevoerd, bestaat dan ook in zoverre geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.

7.2.    Gelet op het vorenstaande faalt het betoog.

Woon- en leefklimaat

8.       [verzoeker A] en [verzoeker B] voeren aan dat het bouwplan een grote inbreuk zal maken op hun woon- en leefklimaat. Zo wordt er inbreuk gemaakt op hun privacy, omdat er vanaf het voorziene bouwplan zicht is op hun perceel. Daarnaast vrezen [verzoeker A] en [verzoeker B] voor geluidsoverlast als de toekomstige bewoners feesten zullen houden en voor lichtoverlast, omdat er nu buiten kantoortijden rondom het kantoorpand bijna geen licht brandt en dit bij een woonfunctie wel het geval zal zijn. In dat kader wijzen [verzoeker A] en [verzoeker B] erop dat tussen hun perceel en het bouwplan water is gesitueerd en dat het algemeen bekend is dat water geluid goed 'draagt'.

8.1.    De voorzieningenrechter begrijpt dat [verzoeker A] en [verzoeker B] vrezen voor enige overlast op hun perceel door het bouwplan, maar is met de rechtbank van oordeel dat deze overlast niet onevenredig zal zijn gelet op de afstand van ongeveer 55 m tussen het bouwplan en het perceel van [verzoeker A] en [verzoeker B] en het aanwezige groen tussen en op de percelen. Voor zover [verzoeker A] en [verzoeker B] vrezen dat het aanwezige groen en met name het eiland gesitueerd tussen het bouwplan en de woning van [verzoeker A] en [verzoeker B] zal verdwijnen, heeft HSE Ontwikkeling B.V. ter zitting toegezegd dat het eiland niet zal verdwijnen, maar dat de planten en bomen op het eiland wel zullen worden onderhouden en dit onderhoud niet meer zal zijn dan gangbaar onderhoud.

Het betoog faalt.

Conclusie

9.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.

10.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.M.W. van Ewijk, griffier.

w.g. Sevenster
voorzieningenrechter

w.g. Van Ewijk
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023

867