Uitspraak 202301109/2/A3


Volledige tekst

202301109/2/A3.
Datum beslissing: 10 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op het verzoek van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Procesverloop

Bij brief, ingekomen op 18 april 2023, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van de staatsraden mr. C.J. Borman, mr. C.H.M. van Altena en mr. E.J. Daalder, als leden van de meervoudige kamer die belast is met het vooronderzoek in de zaak met nr. 202301109/1/A3.

De staatsraden hebben niet in de wraking berust.

De staatsraden hebben een schriftelijke reactie gegeven, die aan [verzoeker] is toegezonden.

De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter zitting behandeld op 2 mei 2023. [verzoeker] heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.

De staatsraden hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

Overwegingen

1.       Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

Daarbij geldt als maatstaf dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.

2.       Bij brief van 23 februari 2023 heeft [verzoeker] verzocht om vrijstelling van de betaling van het verschuldigde griffierecht, omdat hij dit vanwege zijn financiële situatie niet kan betalen. Naar aanleiding hiervan heeft de Raad voor rechtsbijstand een inkomensverklaring afgegeven. Ter beoordeling van het beroep op betalingsonmacht heeft de griffier [verzoeker] gevraagd om aanvullende gegevens. In de brief van 30 maart 2023 heeft de griffier hierover toegelicht dat er twijfels zijn gerezen over de juistheid van de verklaring van de Raad voor rechtsbijstand en dat het vermoeden is ontstaan dat [verzoeker] inkomsten ontvangt naast zijn Wajong-uitkering. In procedures bij rechtbanken claimt [verzoeker] namelijk regelmatig verletkosten en krijgt die soms ook in het kader van een proceskostenveroordeling toegewezen. Om die reden heeft de griffier [verzoeker] gevraagd om de afschriften van zijn betaalrekening(en) en spaarrekening(en) van de afgelopen zes maanden, waar alle inkomsten op te zien moeten zijn en het saldo daarvan. Omdat [verzoeker] de gevraagde stukken niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft overgelegd, heeft de griffier [verzoeker] op 7 april 2023 bericht dat hij alsnog het griffierecht zal heffen.

3.       Vervolgens heeft [verzoeker] een verzoek om wraking ingediend van de staatsraden die zijn beroep op betalingsonmacht hebben behandeld. Dat zijn in dit geval de hierboven genoemde leden van de vooronderzoekskamer.

[verzoeker] heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de namen van de staatsraden die op zijn beroep op betalingsonmacht hebben beslist niet bekend zijn gemaakt en hij niet wist van het bestaan van een vooronderzoekskamer. Volgens [verzoeker] is een anonieme vooronderzoekskamer in strijd met de Grondwet en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM). Verder voert hij aan dat de schijn van vooringenomenheid en partijdigheid is gewekt doordat de staatsraden hem hebben gevraagd om afschriften van zijn betaalrekening. [verzoeker] vindt namelijk dat de staatsraden hem daarmee in het verdachtenbankje hebben geplaatst omdat dit verzoek impliceert dat er een vermoeden van fraude is en de staatsraden kennelijk niet uitgaan van zijn goede trouw. Ook vreest [verzoeker] dat staatsraad Borman vooringenomen is omdat hij al eerdere hogerberoepszaken van [verzoeker] heeft behandeld.

4.       De leden van de vooronderzoekskamer hebben in hun schriftelijke reactie het volgende uiteengezet: "De correspondentie van de griffier in deze fase van behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden gedurende het vooronderzoek, dat geschiedt onder verantwoordelijkheid van de vooronderzoekskamer. Deze kamer bestaat uit de gewraakte staatsraden. Deze staatsraden hebben geen bemoeienis gehad met bedoelde correspondentie. Het heffen van griffierecht geschiedt door de griffier ter uitvoering van de hem in artikel 8:41 Awb opgedragen taak. Over de verschuldigdheid van griffierecht wordt uiteindelijk beslist door de rechter(s) bij diens (hun) uitspraak na sluiting van het onderzoek. De handelingen die de griffier vooruitlopend hierop bij de uitvoering van de hem opgedragen wettelijke taak verricht, zijn dan ook geen feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."

5.       In artikel 8:10a van de Awb is bepaald dat de zaken die bij een andere bestuursrechter dan de rechtbank aanhangig worden gemaakt, in behandeling worden genomen door een meervoudige kamer.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft een regeling vastgesteld voor de interne toedeling van zaken. In deze Regeling toedeling zaken Afdeling bestuursrechtspraak 2020 (hierna: de Regeling) staat dat de Algemene kamer belast is met de behandeling van zaken op het gebied van onderwijs, subsidie, toeslagen, schade en openbaarheid van documenten. De Algemene kamer bestaat uit enkele units. Elke unit, zo staat in artikel 8, tweede lid, van de Regeling, heeft een vooronderzoekskamer met een vaste samenstelling. Zoals in de toelichting bij artikel 8 van de Regeling staat, leidt deze meervoudige kamer het vooronderzoek en neemt zij de processuele beslissingen, totdat de zaak wordt toebedeeld aan de behandelend kamer. Na toedeling aan de behandelend kamer worden de beslissingen genomen door deze behandelend kamer. Beslissingen uit het vooronderzoek kunnen door partijen bij de behandelend kamer ter discussie worden gesteld.

Dat de namen van de leden van de vooronderzoekskamer niet aan [verzoeker] bekend zijn gemaakt nadat hij het hogerberoepschrift had ingediend, duidt niet op partijdigheid of vooringenomenheid van de leden van de vooronderzoekskamer dan wel de schijn daarvan. De Afdeling wijst er in dit verband op dat de namen van de leden van de vooronderzoekskamer van unit A3 op de website van de Raad van State zijn vermeld. De Afdeling verwijst in dit verband naar het in artikel 16 van de Regeling genoemde Register. Bovendien zou deze informatie aan [verzoeker] verstrekt kunnen worden als hij daarom had gevraagd.

6.       Dat aan [verzoeker] is verzocht om in het kader van het beroep op betalingsonmacht nadere gegevens in de vorm van bankafschriften te verstrekken, biedt naar het oordeel van de Afdeling ook geen grond voor het oordeel dat de leden van de vooronderzoekskamer vooringenomen of partijdig hebben gehandeld. De Afdeling overweegt in dit verband dat in het wettelijke systeem de heffing van griffierecht de hoofdregel is en het afzien daarvan wegens betalingsonmacht de uitzondering. Om vast te kunnen stellen of er reden is om een uitzondering op de hoofdregel te maken, kan het nodig zijn om meer inzicht te krijgen in de financiële situatie van degene die een beroep op betalingsonmacht doet. De beslissing om nadere informatie op te vragen biedt daarom geen reden om aan te nemen dat sprake is van vooringenomenheid of partijdigheid bij de leden of de schijn daarvan. In de brief van 30 maart 2023 heeft de griffier toegelicht op basis van welke argumenten de beslissing is genomen om aan [verzoeker] aanvullende informatie te vragen. Die argumenten geven naar het oordeel van de Afdeling ook geen blijk van vooringenomenheid of partijdigheid.

7.       De omstandigheid dat staatsraad Borman eerder andere zaken van [verzoeker] heeft behandeld, betekent verder niet dat staatsraad Borman deze zaak in de vooronderzoeksfase partijdig of met vooringenomenheid behandelt. [verzoeker] heeft op de zitting verwezen naar "een WODC-rapport" van een groot aantal jaren geleden, waaruit zou volgen dat, kort samengevat, het uit een oogpunt van onpartijdigheid problematisch kan zijn als dezelfde rechter een aantal keren zaken van dezelfde partijen behandelt. De Afdeling neemt aan dat het [verzoeker] te doen is om Schijn van partijdigheid rechters van M. ter Voert en J. Kuppens, WODC-publicatie 199 uit 2002. Hieraan kan niet worden ontleend dat het steeds onwenselijk is als een rechter die al eerder een zaak van dezelfde partijen heeft gedaan opnieuw beslist in een zaak van die partijen. Zie bijvoorbeeld p. 3, 19 en 92. Er zijn in dit geval geen concrete aanknopingspunten dat staatsraad Borman partijdig heeft gehandeld.

8.       Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat er in deze zaak geen grond is voor het oordeel dat de handelingen van de griffier tijdens het vooronderzoek feiten of omstandigheden zijn waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Het verzoek om wraking wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.TH. Drop, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

w.g. Drop
voorzitter

w.g. Deen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023

604