Uitspraak 202203527/3/R1


Volledige tekst

202203527/3/R1.
Datum beslissing: 9 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op het verzoek van:

[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Amsterdam (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [verzoeker]),
verzoekers,

om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Procesverloop

Tijdens de mondelinge behandeling van zaak nr. 202203527/2/R1 op 13 april 2023 heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraden mr. E. Steendijk, mr. C.M. Wissels en mr. W. den Ouden (hierna: de staatsraden), als leden van de meervoudige kamer belast met de behandeling van zijn verzoek om wraking van staatsraad mr. E. Helder, als lid van de enkelvoudige kamer belast met de behandeling van de zaak nr. 202203527/1/R1.

De staatsraden hebben niet in de wraking berust.

De staatsraden hebben een schriftelijke reactie ingediend.

De Afdeling heeft het verzoek om wraking ter zitting behandeld op 26 april 2023, waar [verzoeker] is gehoord.

De staatsraden hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

Overwegingen

1.       Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

2.       [verzoeker] heeft aan zijn verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat de staatsraden zowel in objectieve als in subjectieve zin partijdig en vooringenomen zijn, waardoor geen sprake is van een eerlijk proces. Ter toelichting heeft [verzoeker] er in de eerste plaats op gewezen dat zij hem niet toegestaan hebben om de zitting op video op te nemen. Volgens [verzoeker] zijn processen-verbaal van zittingen structureel onjuist en kan alleen door het maken van een video-opname worden voorkomen dat op basis van onjuiste feiten een uitspraak wordt gedaan. In een andere zaak bij de Afdeling is hem wel toegestaan om een video-opname van de zitting te maken, zodat in zoverre ook sprake is van willekeur.

In de tweede plaats hebben de staatsraden geweigerd om [verzoeker] antwoord te geven op zijn vraag of zij lid zijn van een politieke partij. In de Servische wet is geregeld dat rechters geen lid mogen zijn van een politieke partij. Deze wet is te raadplegen op een website van de overheid die door instituties van de Europese Unie en de Verenigde Staten wordt gesteund. Kennelijk is dit wettelijk voorschrift een door de Europese Unie aan de Republiek Servië op grondslag van het internationaal recht gestelde voorwaarde, en is het onbestaanbaar dat een vergelijkbaar voorschrift niet voor de Nederlandse rechtspraak zou gelden. Over de vraag of rechters lid mogen zijn van een politieke partij zou de Afdeling een prejudiciële vraag moeten stellen aan het Hof van Justitie.

In de derde plaats hebben de staatsraden [verzoeker] niet toegestaan om zijn gronden van het wrakingsverzoek op de zitting te motiveren, terwijl van de indiener van een verzoek om wraking wordt verlangd dat alle feiten en omstandigheden tegelijk worden voorgedragen.

3.       Op grond van artikel 8:15 van de Awb moet in een wrakingsprocedure worden onderzocht of sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij geldt als maatstaf dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.

4.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen op een eerder, in een andere procedure door [verzoeker] ingediend verzoek om wraking (beslissing van 12 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:80) is het niet toestaan van het maken van beeldopnamen van de zitting een beslissing van de staatsraad die onder meer het goede verloop van de zitting betreft. Zo’n beslissing is geen feit of omstandigheid waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. De Afdeling ziet geen aanleiding om daar nu anders over te oordelen. Dat geldt temeer nu de beslissing van de staatsraden in lijn is met het beleid van de Afdeling over het maken van opnamen van openbare zittingen, zoals gepubliceerd op de website van de Raad van State.

5.       Het lidmaatschap van een politieke partij is ook geen uitzonderlijke omstandigheid die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een staatsraad jegens een partij een vooringenomenheid koestert. Dit vindt bevestiging in de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (arrest van 22 juni 2004, Pabla Ky tegen Finland, zaak nr. 47221/99, onder 33; www.echr.coe.int). In zoverre bestaat reeds geen aanleiding om hierover enige prejudiciële vraag te stellen. [verzoeker] heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat een eventueel lidmaatschap van een politieke partij van de staatsraden in deze specifieke zaak een bijzonder raakvlak heeft met het verzoek om wraking waarover zij moeten oordelen. Er bestond voor de staatsraden dus geen enkele reden om de vraag te beantwoorden of zij lid zijn van een politieke partij. Dat in de Republiek Servië bij wet is geregeld dat rechters geen lid mogen zijn van een politieke partij, betekent niet dat de staatsraden in deze zaak jegens [verzoeker] vooringenomenheid koesteren, omdat zij niet hebben willen mededelen of zij lid zijn van een politieke partij. Daarbij overweegt de Afdeling dat op de website van de Raad van State de nevenfuncties vermeld staan van alle staatsraden. Er bestaat geen verplichting om te vermelden of een staatsraad lid is van een politieke partij. Als een staatsraad een nevenfunctie heeft bij een politieke partij, staat dat wel vermeld.

6.       Het is aan de voorzitter om de orde op de zitting en de voortgang van de behandeling te bewaken. Het is dus ook aan de voorzitter om te bepalen hoe uitvoerig de gronden van het verzoek om wraking ter zitting nader mogen worden toegelicht. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat [verzoeker] in de gelegenheid is gesteld om de feiten en omstandigheden voor te dragen die hem aanleiding hebben gegeven om het verzoek om wraking te doen. Dat de voorzitter aan [verzoeker] niet de gelegenheid zou hebben geboden om zijn gronden nader te motiveren in die mate waarin [verzoeker] dat zelf wenste te doen, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de staatsraden vooringenomen zijn jegens [verzoeker] dan wel dat de vrees daarvoor gerechtvaardigd is.

7.       Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Het verzoek om wraking wordt dan ook afgewezen.

8.       Het optreden van [verzoeker] moet naar het oordeel van de Afdeling worden gekwalificeerd als misbruik van de bevoegdheid om een verzoek om wraking te doen. Net als in de procedure die heeft geleid tot de beslissing van 8 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:63, heeft [verzoeker] achtereenvolgens om wraking verzocht van zowel de staatsraad belast met de behandeling van de hoofdzaak, als de staatsraden belast met de behandeling van dat verzoek om wraking. Al deze verzoeken heeft hij ook deels gebaseerd op dezelfde feiten en omstandigheden, zoals het niet toestaan om een zitting op video op te nemen. Overeenkomstig de beslissing van 8 januari 2018 ziet de Afdeling daarom aanleiding om op de voet van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb, te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van [verzoeker] in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        wijst het verzoek af;

II.       bepaalt dat een volgend verzoek van [verzoeker A] en [verzoeker B] om wraking in deze zaak niet in behandeling wordt genomen.

Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. H.C.P. Venema, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.

w.g. Meijer
voorzitter

w.g. Boer
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2023

745