Uitspraak 202300757/1/V3


Volledige tekst

202300757/1/V3.
Datum uitspraak: 8 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 30 januari 2023 in zaak nr. NL23.1222 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.

Bij uitspraak van 30 januari 2023 heeft de rechtbank het tegen het voortduren van de bewaring door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en schadevergoeding toegekend.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Krikke, advocaat te Bussum, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       De rechtbank heeft in haar uitspraak onder meer beslist op een verzoek om schadevergoeding (artikel 106 van de Vw 2000). Omdat de vreemdeling het alleen daarmee oneens is, kan geen hoger beroep worden ingesteld (artikel 84, aanhef en onder d, van de Vw 2000).

2.       Wat de vreemdeling in hoger beroep aanvoert, is geen reden om het hoger beroep toch in behandeling te nemen. Het verbod op hoger beroep kan alleen worden doorbroken als er geen eerlijk proces is geweest. Dit doet zich hier niet voor.

3.       De Afdeling is onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.

w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Weber
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2023

846-1023