Uitspraak 202202207/3/A2


Volledige tekst

202202207/3/A2.
Datum beslissing: 4 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op het verzoek van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],
verzoeker,

om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Procesverloop

Bij brief, ingekomen op 25 april 2023, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraad mr. C.J. Borman (hierna: de staatsraad) als lid van de Afdeling belast met de behandeling van de zaak nr. 202202207/1/A2.

De staatsraad heeft niet in de wraking berust.

De staatsraad heeft een schriftelijke reactie ingediend.

[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter zitting behandeld op 3 mei 2023.

De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

Overwegingen

1.       Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

2.       [verzoeker] heeft aan zijn verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat de zitting in de hoofdzaak ten onrechte zonder hem heeft plaatsgevonden. De staatsraad heeft ten onrechte zijn verzoek om de zitting uit te stellen afgewezen en hiermee bij hem de vrees gewekt dat de staatsraad partijdig en vooringenomen is, waardoor geen sprake is van een eerlijk proces. De schriftelijke reactie van de staatsraad op zijn wrakingsverzoek is volgens [verzoeker] een schending van de Gedragscode rechterlijke macht. In dat kader wijst [verzoeker] ook op het rapport "Werkgroep reflectie toeslagenaffaire rechtbanken" van oktober 2021.

Daarnaast voert [verzoeker] aan dat door hem ingediende processtukken ten onrechte zijn teruggestuurd.

3.       De staatsraad heeft in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat het verzoek van [verzoeker] om uitstel is afgewezen, omdat niet is gebleken van een plotseling opgekomen omstandigheid die [verzoeker] verhinderde de zitting bij te wonen. Met de brieven van 7 april 2023 en 13 april 2023 is [verzoeker] erop gewezen dat hij ook via een videoverbinding of telefonisch deel kan nemen aan de zitting. Uit de reacties van [verzoeker] op deze brieven is volgens de staatsraad ook niet gebleken van een plotseling opgekomen omstandigheid waardoor [verzoeker] de zitting niet bij kon wonen. De genomen procesbeslissing rechtvaardigt volgens de staatsraad niet de conclusie dat sprake is van vooringenomenheid.

4.       Op grond van het bepaalde in artikel 8:15 van de Awb moet in een wrakingsprocedure worden onderzocht of sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij geldt als maatstaf dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Het is aan de belanghebbende om aannemelijk te maken dat zich dergelijke bijzondere omstandigheden voordoen. Het subjectieve oordeel van de belanghebbende is niet doorslaggevend.

5.       De beslissing van de staatsraad om het verzoek van [verzoeker] om de zitting uit te stellen af te wijzen, is een processuele beslissing. De vraag of dit soort beslissingen juist zijn, staat niet ter beoordeling in de wrakingsprocedure, omdat het instrument van wraking volgens vaste rechtspraak niet is bedoeld om als een rechtsmiddel tegen dergelijke processuele beslissingen te worden gebruikt. Zulke processuele beslissingen kunnen slechts leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek, als deze op zich, dan wel in onderlinge samenhang bezien, een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat daaruit blijkt van partijdigheid of vooringenomenheid van de staatsraad die de beslissingen heeft genomen. Daar is in dit geval geen sprake van. De wrakingskamer stelt vast dat de Afdeling bij brief van 12 december 2022 aan [verzoeker] zijn verhinderdata voor een te plannen zitting heeft opgevraagd. Uit het dossier blijkt dat [verzoeker] niet op deze brief heeft gereageerd. Bij brief van 22 februari 2023 is [verzoeker] uitgenodigd voor de zitting op 21 april 2023. Bij brief van 4 april 2023 heeft [verzoeker] verzocht om uitstel van de zitting vanwege medische redenen. Uit de stukken blijkt dat [verzoeker] een chronische knieblessure heeft. Bij brief van 7 april 2023 heeft de Afdeling het verzoek om uitstel van de zitting vanwege de medische redenen afgewezen en [verzoeker] erop gewezen dat hij ook via een videoverbinding aan de zitting deel kan nemen. Bij brief van 11 april 2023 heeft [verzoeker] aangegeven dat hij geen gebruik kan maken van deze mogelijkheid omdat hij beschikt over een verouderde notebook. Bij brief van 13 april 2023 heeft de Afdeling aangegeven dat dit ook geen reden is om de zitting uit te stellen en [verzoeker], onder vermelding van een telefoonnummer, erop gewezen dat hij ook telefonisch deel kan nemen aan de zitting. Bij brief van 17 april 2023 heeft [verzoeker] aangegeven dat hij niet beschikt over een iPhone en een prepaid telefoon heeft met slecht bereik. De wrakingskamer van de Afdeling constateert dat [verzoeker] vervolgens niet is verschenen op de zitting en ook niet telefonisch of via een videoverbinding deel heeft genomen aan de zitting. Bij brief van 25 april 2023 heeft [verzoeker] zijn verzoek om wraking van de staatsraad gedaan.

Wat [verzoeker] naar voren heeft gebracht, biedt geen grond voor het oordeel dat er sprake is van een zwaarwegende aanwijzing dat sprake is van partijdigheid of vooringenomenheid van de staatsraad die de processuele beslissing heeft genomen. Niet is gebleken dat met deze procesbeslissing op enigerlei wijze is vooruitgelopen op de inhoudelijke beoordeling van de zaak van [verzoeker].

6.       Voor zover [verzoeker] heeft beoogd om zijn wrakingsverzoek mede te baseren op het feit dat door hem te laat, want buiten de termijn ingediende processtukken zijn teruggestuurd, is de wrakingskamer van de Afdeling van oordeel dat ook dit een processuele beslissing is. Het is aan de staatsraad om te beslissen of te laat ingediende processtukken, gelet op het beginsel van een goede procesorde, mee kunnen worden genomen in de beoordeling van het geschil en om dit eventueel op de zitting met partijen te bespreken. Gelet op wat [verzoeker] heeft aangevoerd, is ook hier niet gebleken dat met deze procesbeslissing is vooruitgelopen op de inhoudelijke beoordeling van zijn zaak. Overigens heeft [verzoeker] zelf pas in zijn wrakingsverzoek aangegeven dat hij deze stukken al eerder in de procedure bij de rechtbank heeft overgelegd, zodat deze al onderdeel van het dossier waren.

7.       Voor zover [verzoeker] verder aanvoert dat er sprake is van een schending van het fair-trail-beginsel, alsmede het gelijkheidsbeginsel en in dat kader wijst op de Gedragscode rechtelijke macht en het rapport "Werkgroep reflectie toeslagenaffaire rechtbanken" van oktober 2021, is de wrakingskamer van de Afdeling van oordeel dat het enkel verwijzen naar een algemene rapportage en een gedragscode onvoldoende is om daarmee de onpartijdigheid of schijn van vooringenomenheid bij deze staatsraad in een concrete zaak te onderbouwen.

8.       Het verzoek om wraking van de staatsraad wordt afgewezen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. J.H. van Breda, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.M.W. van Ewijk, griffier.

w.g. Knol
voorzitter

w.g. Van Ewijk
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2023

867