Uitspraak 202201022/1/R1


Volledige tekst

202201022/1/R1.
Datum uitspraak: 10 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Nederhorst den Berg, gemeente Wijdemeren,

2.       Stichting Natuurbehoud Ankeveensepad (hierna: de Stichting), gevestigd te Weesp,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Wijdemeren,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 november 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Dammerweg 3 - 4" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en de Stichting beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2023, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. R.V. Lie-A-Lien, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, vergezeld door [gemachtigde A], de Stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], en de raad, vertegenwoordigd door mr. A. van Dekken, zijn verschenen. Verder zijn K.W.P. Vechtstreek B.V. en anderen, vertegenwoordigd door mr. A. Daan, advocaat te Deventer, vergezeld [gemachtigden], ter zitting als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het bestemmingsplan maakt de bouw mogelijk van maximaal zes grondgebonden woningen, bestaande uit vier (twee keer twee) twee-onder-een-kapwoningen en twee vrijstaande woningen, en maximaal drie sociale koop- of huur appartementen, bovenop het bestaande "Spiegelhuys". Het plangebied ligt in de kern van Nederhorst den Berg. Aan de noordzijde van het plangebied ligt de monumentale rooms-katholieke Onze Lieve Vrouwe-Hemelvaartkerk (hierna: de kerk), die gebouwd is in 1889. Ten zuiden van de kerk bevinden zich de pastorie en het parochiehuis. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt het Ankeveensepad. De beoogde grondgebonden woningen zijn georiënteerd op dit pad. Aan de westzijde van het plangebied loopt de Dammerweg.

2.       Tegen dit plan hebben [appellant sub 1], wonend aan de [locatie A], en de Stichting beroep ingesteld. KWP Vechtstreek B.V. en anderen zijn gezamenlijk initiatiefnemer van het plan.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Beroep van de Stichting

Inspraak

4.       De Stichting betoogt dat de bestemmingsplanprocedure onzorgvuldig is doorlopen, omdat zij geen reële mogelijkheid tot inspraak heeft gehad bij de totstandkoming van het plan. Zij stelt niet te zijn uitgenodigd voor de door de gemeente georganiseerde gesprekken.

4.1.    Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). In overeenstemming met deze procedure is een ieder in dat kader in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren te brengen, waar de Stichting gebruik van heeft gemaakt. Voor zover de Stichting stelt dat zij voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan onvoldoende is betrokken bij de besluitvorming, overweegt de Afdeling dat het bieden van inspraak voorafgaand aan de terinzagelegging van een ontwerpplan, geen onderdeel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het eventueel niet of onvoldoende bieden van inspraak in deze fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.

Het betoog slaagt niet.

Wijzigingen ten opzichte van het ontwerp

5.       De Stichting betoogt verder dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan dusdanig veel wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerpplan dat sprake is van een ‘wezenlijk ander plan’. De raad heeft volgens de Stichting ten onrechte niet de wettelijke procedure van afdeling 3.4 van de Awb opnieuw doorlopen.

5.1.    De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Alleen als de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zo groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, moet de wettelijke procedure opnieuw worden doorlopen.

5.2.    De Afdeling stelt vast dat de raad het plan heeft vastgesteld met een aantal wijzigingen. In het vaststellingsbesluit zijn deze wijzigingen opgesomd:

1) op de verbeelding is een scheidingslijn aangebracht binnen de bestemming "Gemengd", zodat duidelijk is waar de appartementen gerealiseerd gaan worden en waar de horeca/hotelfunctie blijft bestaan;

2) de bouwhoogte van de twee-onder-een-kapwoningen (woningen 1 t/m 4) is van 11,5 m naar 10,5 m aangepast;

3) de situering van de woningen is gewijzigd waardoor de ruimte tussen de bouwvlakken is vergroot;

4) de ligging van woningen 3 en 4 is gewijzigd, waardoor er geen direct zicht meer is op de tegenoverliggende woningen;

5) twee kappen zijn gedraaid en is er een zogenoemde "gevelsprong" opgenomen;

6) woningen 1 en 4 hebben nu een zogenoemde "langskap" in plaats van een zogenoemde "dwarskap" en de voorgevel van die woningen ligt nu 2 m achter de voorgevel van woningen 2 en 3.

5.3.    Op de zitting is door de raad en KWP Vechtstreek B.V. en anderen toegelicht om welke redenen deze wijzigingen bij de vaststelling van het plan zijn doorgevoerd, namelijk om zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de bezwaren van omwonenden. De Afdeling is van oordeel dat deze afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang, mede gelet op de hiervoor weergegeven toelichting op de zitting, niet zo groot zijn dat een wezenlijk ander plan voorligt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat zowel het ontwerpplan als het vastgestelde plan voorzien in bouwmogelijkheden voor maximaal zes woningen, namelijk twee keer twee-onder-een-kapwoningen en twee vrijstaande woningen, en daarnaast drie sociale appartementen, zodat de opzet van het plan als geheel niet is gewijzigd. Dat betekent dat de raad geen aanleiding heeft hoeven zien om de procedure van afdeling 3.4 van de Awb opnieuw te doorlopen en dat geen afbreuk is gedaan aan de rechtsbescherming van de Stichting.

Het betoog slaagt niet.

Vooroverleg met de provincie

6.       De Stichting voert aan dat in het kader van de voorbereiding van het plan ten onrechte geen vooroverleg met de provincie is gepleegd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). De Stichting stelt dat de provincie naar aanleiding van prealabele vragen van de kant van de gemeente in 2015 bezwaren heeft geuit tegen de komst van de ter plaatse voorziene ontwikkeling. De raad had het plan volgens de Stichting opnieuw aan de provincie moeten voorleggen, omdat het plan toen nog seniorenwoningen bevatte en omdat de Provinciale Ruimtelijke Verordening is opgevolgd door de Omgevingsverordening Noord-Holland 2020.

6.1.    Artikel 3.1.1, eerste lid, van het Bro luidt:

"Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing."

6.2.    De raad heeft op de zitting toegelicht dat in 2015 prealabele vragen over het toen voorliggende initiatief aan de provincie Noord-Holland zijn gesteld, omdat het niet zeker was dat het plan in de toenmalige vorm in overeenstemming was met het destijds geldende provinciale beleid. De raad heeft verder toegelicht dat bij het voorliggende plan geen aanleiding bestond om opnieuw prealabele vragen te stellen, omdat op voorhand geen twijfel bestond over de inpasbaarheid in het provinciale beleid. Het ontwerpplan is daarom aan de provincie voorgelegd in het kader van de reguliere vooroverlegprocedure. De Afdeling overweegt dat in de nota van zienswijzen is vermeld, en op de zitting door de raad is bevestigd, dat de provincie in de gelegenheid is gesteld om in het kader van het bestuurlijke vooroverleg een advies uit te brengen over het ontwerpbestemmingsplan. De provincie heeft volgens deze nota geen reactie gegeven. De Stichting heeft dit niet gemotiveerd bestreden.

Het betoog slaagt niet.

Aantasting landelijk karakter en natuur

7.       De Stichting betoogt dat de voorziene bebouwing het landelijke karakter van het Ankeveensepad en de dorpskern onherstelbare schade zal toebrengen. De Stichting stelt dat er illegale bomenkap heeft plaatsgevonden en dat de leefgebieden van onder meer vleermuizen, ijsvogels, egels, spechten, buizerds en uilen verdwijnen vanwege de voorziene bebouwing. Dit blijkt volgens de Stichting uit de notitie "Reactie voorgestelde woningbouw Ankeveensepad Nederhorst den Berg" van 27 februari 2017 van Vevap landschapsarchitectuur, JAM architecten en planners B.V. en Bureau Schenkeveld. De Stichting betoogt verder dat het plan in strijd met de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 (hierna: de omgevingsvisie) is, omdat het natuurbehoud en de biodiversiteit met het plan onvoldoende worden gewaarborgd.

7.1.    De Afdeling begrijpt het betoog van de Stichting zo dat het strekt tot vernietiging van het bestreden besluit op de grond dat het plan niet uitvoerbaar is vanwege het in strijd met artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) storen van beschermde diersoorten. De Afdeling zal hierna eerst ingaan op deze beroepsgrond. Daarna komt de vraag aan de orde in hoeverre strijd bestaat met het provinciale beleid.

7.2.    De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Maar de raad mag het plan niet vaststellen indien en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

7.3.    De raad is in paragraaf 5.3 van de plantoelichting ingegaan op het aspect ecologie en heeft een ecologische quickscan laten uitvoeren. De resultaten van de quickscan zijn vastgesteld in het rapport "Quickscan flora en fauna Ankeveensepad, Nederhorst den Berg" van 29 april 2015 van Aveco de Bondt. In de quickscan is geconcludeerd dat er mogelijk vleermuizen, huismussen, gierzwaluwen en modderkruipers in het gebied aanwezig zijn. Om hun aanwezigheid en mogelijk nadelige effecten te onderzoeken is volgens het rapport een nader onderzoek nodig. Hiertoe is het onderzoek "Inventarisatie huismus, gierzwaluw, kleine modderkruiper en vleermuizen" van Aveco de Bondt van 23 oktober 2015 uitgevoerd. Daarin is geconcludeerd dat er een paarverblijf van de gewone dwergvleermuis is aangetroffen in het restaurant "het Spiegelhuys". Voor vernietiging van een verblijfplaats dient volgens het onderzoek een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (nu: ontheffing op grond van de Wnb) aangevraagd te worden en dienen mitigerende maatregelen genomen te worden. Er zijn volgens het onderzoek geen nestlocaties van de huismus en gierzwaluw aangetroffen. De kleine modderkruiper is volgens het onderzoek ook niet aangetroffen. Doordat de planontwikkeling een lange looptijd kent is het onderzoek van 23 oktober 2015 verouderd. KWP Vechtstreek B.V. en anderen hebben op de zitting toegelicht dat om die reden een actualisatie van het ecologisch onderzoek is uitgevoerd, genaamd "Ecologisch onderzoek Ankeveensepad Nederhorst den Berg" van september 2019 van Watersnip Advies. Hierin staat dat er verschillende beschermde vleermuissoorten in de omgeving van het plangebied voorkomen. Er zal volgens het onderzoek geen schade ontstaan mits in de juiste periode wordt gewerkt. Hiervoor zijn enkele maatregelen opgenomen in hoofdstuk zes van het onderzoek. Gezien de aanwezige bomen aan de westkant van het plangebied en de opslag van bomen en struiken is het plangebied volgens het onderzoek geschikt als foerageergebied voor verschillende vleermuissoorten. Binnen het plangebied zijn nieuwe bomen aangeplant om ook in de toekomst het foerageergebied in stand te houden. Daarnaast zijn voldoende alternatieven aanwezig in de directe omgeving van het plangebied. Hierdoor zal er volgens het onderzoek geen schade ontstaan aan de gunstige staat van instandhouding van de verschillende populaties vleermuizen. Op de zitting hebben KWP Vechtstreek B.V. en anderen toegelicht dat de broedplaatsen van de vleermuizen zich op het bestaande "Spiegelhuys" bevinden en de verblijfplaatsen van de vleermuizen niet zullen worden aangetast door het plan.

7.4.    Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Over de door de Stichting in relatie tot de soortenbescherming genoemde bomenkap merkt de Afdeling het volgende op. De vraag of er eerder, al dan niet illegaal, bomen zijn gekapt staat als zodanig niet in deze procedure ter beoordeling. De raad heeft overigens toegelicht dat in overleg tussen de initiatiefnemer en de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD) is bepaald dat gebiedseigen bomen in het plangebied terug dienen te komen. Deze bomen kunnen volgens de raad samen met de bebouwing voorzien in een vliegroute voor vleermuizen in het plangebied. Om te bepalen waar de bomen geplaatst kunnen worden en welke boomsoorten het betreft, is in opdracht van K.W.P. Vechtstreek B.V. en anderen een memo opgesteld, genaamd "Kerkwoningen Nederhorst den Berg" van 31 mei 2018 van Bureau Maris. In dit memo is een gedetailleerd ontwerp opgenomen voor de aanleg van de bomenrij vlakbij het Ankeveensepad, om daarmee invulling te geven aan de door de RUD gestelde randvoorwaarden. De raad heeft toegelicht dat de bomenrij intussen is aangeplant.

7.5.    Over het betoog dat het plan in strijd met is met provinciale beleid overweegt de Afdeling als volgt. De Afdeling stelt allereerst vast dat, zoals op de zitting is bevestigd, het betoog van de Stichting niet ziet op strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening of de Omgevingsverordening Noord-Holland 2020. Aangevoerd is dat het plan in strijd is met het provinciale beleid, namelijk de Omgevingsvisie NH2050. De Afdeling stelt hierbij voorop dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan provinciaal beleid is gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, wat betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. In paragraaf 4.2.1. van de plantoelichting is in algemene zin en ook specifiek ingegaan op de relatie met de provinciale Omgevingsvisie. De conclusie is dat daarmee geen strijd bestaat. De Afdeling stelt vast dat de raad aldus de Omgevingsvisie in de belangenafweging heeft betrokken. In wat de Stichting heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan in strijd met de Omgevingsvisie is opgesteld. Hierbij is van belang dat de gronden in het plangebied geen natuurbestemming hebben en niet vallen onder het zogenoemde Bijzonder Provinciaal Landschap, zoals bedoeld in de Omgevingsvisie. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de in het plan voorziene bebouwing in strijd met de Omgevingsvisie het landelijke karakter van het Ankeveensepad en de dorpskern aanmerkelijke schade zal toebrengen.

Het betoog slaagt niet.

Verkeersveiligheid

8.       De Stichting betoogt dat het bestemmingsplan tot een verkeersonveilige situatie zal leiden, omdat het Ankeveensepad volgens haar niet geschikt is voor extra autoverkeer. De Stichting vreest daarbij met name voor schade aan het Ankeveensepad, omdat daar niet kan worden gekeerd door auto’s.

8.1.    De raad stelt, onder verwijzing naar de nota van zienswijzen en de overzichtsfoto in- en uitvoegen parkeerplaatsen van Bureau Maris, dat er voldoende ruimte is voor auto’s om elkaar te kunnen passeren en om te draaien. Van het ontstaan van een verkeersonveilige situatie zal daarom volgens de raad geen sprake zijn. Verder wordt er een insteekplaats aangelegd waar auto’s kunnen keren. Daarnaast stelt de raad dat het Ankeveensepad als zodanig niet zal worden gewijzigd. De raad stelt tot slot dat het Ankeveense Pad geen doorgaande weg is maar een doodlopend pad, waarvan slechts een beperkt aantal aanwonenden per auto gebruik maakt.

8.2.    De Afdeling stelt vast dat er, zoals door de raad op de zitting is toegelicht, een uitwijkplaats voor auto’s zal worden aangelegd op het Ankeveensepad, die planologisch mogelijk is gemaakt in het plangebied op de gronden met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied". Daarnaast zal de bestaande sloot in het plangebied worden gedempt en hebben die gronden een verkeersbestemming en groenbestemming gekregen. Gelet hierop en gelet op het feit dat het om een beperkte toename van verkeer als gevolg van de bouw van zes grondgebonden woningen en drie appartementen gaat, oordeelt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt mocht stellen dat sprake zal zijn van een aanvaardbare verkeerssituatie.

Het betoog slaagt niet.

Gemeentelijke woonvisie

9.       De Stichting voert tot slot aan dat het plan in strijd is met de gemeentelijke woonvisie "Wijdemeren 2016-2020".

9.1.    Artikel 3.1 van de planregels luidt:

"De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…];

f. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 1' maximaal 3 sociale koop- en of huurappartementen op de verdieping, daaronder begrepen aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;

[…]."

Artikel 3.3.3 luidt:

"Het gebruik van de gronden met de bestemming Wonen, conform het gestelde in artikel 8.1, is slechts toegestaan als voorzien wordt in de realisatie en de instandhouding van 3 sociale koop- en of huurappartementen binnen de bestemming gemengd."

9.2.    De Afdeling stelt vast dat aan de gronden in het plangebied onder meer de bestemming "Gemengd" met de functieaanduiding "specifieke bouwaanduiding - 1" en de bestemming "Wonen" is toegekend. De Afdeling stelt verder vast dat in artikel 3.3.3 van de planregels een voorwaardelijke verplichting is opgenomen waarin staat dat het gebruik van de gronden met de bestemming "Wonen" slechts is toegestaan als voorzien wordt in de realisatie en instandhouding van drie sociale koop- en/of huurappartementen binnen de bestemming "Gemengd". In de gemeentelijke woonvisie staat dat

bij nieuwe woningbouwplannen moet worden uitgegaan van 1/3 betaalbare woningen en dat het aandeel sociale huur in bestemmingsplannen wordt vastgelegd. Gelet op artikel 3.1 en artikel 3.3.3 van de planregels is het plan in overeenstemming met de gemeentelijke woonvisie.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

10.     Het beroep van de Stichting is ongegrond.

Beroep van [appellant sub 1]

Provinciaal monument

11.     [appellant sub 1] betoogt dat de monumentale waarden van de kerk door de bouw- en gebruiksmogelijkheden in het bestemmingsplan worden aangetast. Onder verwijzing naar het aanvullend ruimtelijk onderzoek "Onze Lieve Vrouwe Hemelvaartkerk, Dammerweg, Nederhorst den Berg" van november 2021 van drs. E. Siemons en dr. G. Vermeer, stelt [appellant sub 1] dat de tuin van de kerk ook tot het provinciaal monument behoort. Hierbij wijst hij ook op de reactie van de provincie op een prealabele vraag van de kant van de gemeente over het toen voorliggende initiatief uit 2015. Volgens [appellant sub 1] is er een voornemen tot het nemen van een nieuw aanwijzingsbesluit tot monument. Het gevolg daarvan is dat op grond van artikel 4.58, derde lid, van de Omgevingsverordening Noord-Holland 2020 de omgevingsvergunning voor bouwen geweigerd moet worden indien de monumentale waarden worden geschaad, tenzij sprake is van een groot openbaar belang, geen reële alternatieven voorhanden zijn en de mogelijke beschadiging van het monument zo minimaal mogelijk is, aldus [appellant sub 1]. Daarnaast betoogt [appellant sub 1] dat de raad ten onrechte geen advies als bedoeld in artikel 2.26, vierde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) en artikel 6.4, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) aan de provincie heeft gevraagd.

11.1.  Over de vraag of de tuin deel uitmaakt van de monumentale kerk overweegt de Afdeling als volgt. De kerk is in 1988 aangewezen als beschermd provinciaal monument. De omschrijving bij de aanwijzing als monument beschrijft welke aspecten van het monument in het bijzonder beschermenswaardig zijn (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2351, onder 18.3). In het aanwijzingsbesluit zijn geen monumentale waarden vermeld die verband houden met de tuin. In de redengevende omschrijving van de aanwijzing zijn alleen de cultuurhistorische waarden, architectuurhistorische waarden, stedenbouwkundige waarden/ensemble waarden en de gaafheid/authenticiteit vermeld. Over de stedenbouwkundige waarden/ensemblewaarden staat in de redengevende omschrijving weliswaar dat die er mede zijn vanwege de situering van de kerk in samenhang met de pastorie en het park eromheen, maar het park omvat een groter gebied dan waar de tuin op ziet. Naar het oordeel van de Afdeling volgt uit het aanwijzingsbesluit dan ook niet dat aan de tuin bij de kerk bescherming toekomt waarmee bij de vaststelling van het bestemmingsplan rekening moest worden gehouden.

11.2.  De Afdeling stelt verder vast dat het rapport "Cultuurhistorische verkenning van de tuin-/parkaanleg rondom de rooms-katholieke kerk aan de Dammerweg in Nederhorst den Berg" van 9 december 2014 van Cultuurcompagnie Noord-Holland als bijlage 8 aan het plan ten grondslag is gelegd. In de conclusie van dat rapport staat: "Te concluderen valt dat er altijd sprake is geweest van een tuin rondom de kerk en pastorie. Ze hebben nooit ‘zonder elkaar’ bestaan. Hoewel de beplanting niet oorspronkelijk is, is de indeling dit misschien wel. Het kaartmateriaal geeft vaag weer hoe de tuin er door de jaren heen uit heeft gezien. Er lijkt al die tijd wel sprake te zijn geweest van een tuinaanleg met veel groen, waterpartijen en een padenstructuur, maar hoe de invulling exact op bepaalde momenten is geweest, is aan de hand van het beschikbare materiaal niet te bepalen." Het advies van de WZNH erfgoedcommissie van 17 december 2014 is als bijlage 9 aan het plan ten grondslag gelegd. De erfgoedcommissie is akkoord op hoofdlijnen. Zij stelt dat de cultuurhistorische verkenning een duidelijke scheiding laat zien tussen het noordelijke en het zuidelijke gedeelte van het plangebied. Het noordelijke gedeelte is aangelegd en het zuidelijke gedeelte is meer organisch ontstaan. De aanwezige beplanting is in de Tweede Wereldoorlog onder water komen te staan en daarna is de tuin opnieuw ingeplant. Naar aanleiding van dit advies is het eerdere plan om aan de Dammerweg woningbouw mogelijk te maken aangepast. De woningen dichtbij de pastorie zijn komen te vervallen en de woningen zijn meer georiënteerd op de waterpartij. De erfgoedcommissie is van mening dat door het naar achteren plaatsen van de woningen bij de pastorie, het monument beter tot zijn recht komt.

11.3.  Gelet op het voorgaande bevat het plan naar het oordeel van de Afdeling voldoende voorschriften om te waarborgen dat de provinciale monumentale kerk niet wordt aangetast. In wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het plan voorziene bebouwing niet zal leiden tot een aantasting van de provinciale monumentale kerk. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat sprake is van een voornemen tot het nemen van een nieuw aanwijzingsbesluit tot monument, overweegt de Afdeling dat dit een omstandigheid betreft van na nemen van het bestreden besluit. Deze omstandigheid, wat daar ook van zij, kan alleen al daarom de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Verder overweegt de Afdeling dat de omgevingsvergunning voor bouwen in de voorliggende procedure over het bestemmingsplan niet ter beoordeling voorligt. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat ten onrechte geen verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 2.26 van de Wabo en geen advies als bedoeld in artikel 6.4 van het Bor is gevraagd, overweegt de Afdeling dat in dit geval geen aanvraag ten aanzien van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wabo aan de orde is.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

12.     Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.

Relativiteitsvereiste

13.     Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond niet leidt tot vernietiging van het bestreden besluit en niet uitdrukkelijk op de toepassing van artikel 8:69a van de Awb is ingegaan, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of dat artikel aan vernietiging van het besluit in de weg staat.

Eindconclusie

14.     De beroepen zijn ongegrond.

15.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.A. de Gast, griffier.

w.g. Helder
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. De Gast
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023

928