Uitspraak 202104109/1/R4


Volledige tekst

202104109/1/R4.
Datum uitspraak: 10 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Stichting Gemeente Wageningen knapt op (hierna: de stichting), gevestigd te Beekbergen, gemeente Apeldoorn,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 mei 2021 in zaak nr. 20/477 in het geding tussen:

de stichting

en

het college van burgemeester en wethouders van Wageningen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2019 heeft het college de stichting een last onder bestuursdwang opgelegd om binnen vier weken maatregelen te treffen om de gevaarzetting op en rondom het perceel Grebbedijk 6 in Wageningen te beëindigen.

Bij besluit van 26 maart 2019 heeft het college de stichting een last onder bestuursdwang opgelegd. Het college heeft de stichting gesommeerd om direct te stoppen met de sloopwerkzaamheden van het pand op het perceel Grebbedijk 6 in Wageningen. Het college heeft de stichting ook een preventieve last onder dwangsom opgelegd om te voorkomen dat de stichting verder gaat met de sloopwerkzaamheden. Bij overtreding van de last verbeurt de stichting een dwangsom van € 10.000,00.

Het college heeft de stichting ook een last onder bestuursdwang opgelegd waarbij de stichting is gesommeerd om binnen twee weken de asbesthoudende aanbouw op het perceel te verwijderen. Het college heeft voorwaarden verbonden aan de verwijdering van de asbesthoudende aanbouw.

Het college heeft de stichting een last onder bestuursdwang opgelegd waarbij de stichting is gesommeerd om uiterlijk 28 maart 2019 om 10:00 uur het deel van het perceel waar de asbesthoudende aanbouw, het sloopafval en de nog overeind staande geveldelen zijn gelegen op een deugdelijke wijze ontoegankelijk te maken voor derden.

Bij besluit van 13 december 2019 heeft college de door de stichting daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 mei 2021 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.

[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De stichting en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 22 maart 2023, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. N.A. de Kock, advocaat in Utrecht, en [gemachtigde A], vergezeld door [gemachtigde B], en het college, vertegenwoordigd door W.M.C. Vermeulen en mr. K.G.M. van Aken, zijn verschenen. Ook is op de zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. D.S. Muller, advocaat in Harderwijk, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       De stichting is eigenaar van het perceel aan de Grebbedijk 6 in Wageningen. Op dat perceel stond een pand. Het pand was een rijksmonument. Op 6 mei 2018 is het dak en een deel van de achtergevel ingestort. De stichting en het college hebben vervolgens overleg gevoerd over wat er moest gebeuren met het pand. [partij] woont naast het perceel . Hij heeft begin 2019 om handhaving gevraagd, omdat er volgens hem sprake was van gevaarzetting. Het college heeft een onderzoek ingesteld. Na een inspectie op 25 januari 2019 en 12 februari 2019 heeft het college de stichting gelast om maatregelen te treffen om de gevaarzetting op en rondom het perceel te beëindigen. In maart 2019 is de stichting begonnen met het slopen van het pand. Daarbij is een deel van een dakgoot bovenop het dak van een aanbouw gevallen. Dit dak bestond uit asbest golfplaten. Volgens het college is het asbestdak daardoor beschadigd. Het college heeft daarom op 26 maart 2019 de stichting gelast om te stoppen met de sloopwerkzaamheden, onder dreiging van bestuursdwang. Daarbij heeft het college ook een preventieve last onder dwangsom opgelegd. Deze last houdt in dat de stichting niet verder mag gaan met het slopen van het pand. Ook heeft het college de stichting een last onder bestuursdwang opgelegd om de asbesthoudende aanbouw op het perceel te verwijderen. Ook heeft het college de stichting een last onder bestuursdwang opgelegd om het perceel op een deugdelijke wijze ontoegankelijk te maken voor derden. Bij besluit van 13 december 2019 heeft het college de door de stichting tegen deze besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Het besluit van 27 februari 2019

Vertrouwensbeginsel

1.1.    Volgens de stichting is de last onder bestuursdwang voor het beëindigen van de gevaarzetting in strijd is met het vertrouwensbeginsel. De stichting voert aan dat zij en het college in overleg waren over wat er moest gebeuren op het perceel. Met dit overleg wekte het college het vertrouwen niet te zullen handhaven. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.

1.2.    Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe.

1.3.    De stichting heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college een concrete toezegging heeft gedaan waaruit de stichting mocht afleiden dat het college niet handhavend zou optreden. Het enkele feit dat het college en de stichting na het instorten van het dak verschillende keren hebben gesproken over het pand maakt niet dat de stichting erop mocht vertrouwen dat het college niet tot handhaving over zou gaan. Het is duidelijk dat de stichting de gesprekken anders heeft beleefd dan het college, maar het is niet in geschil dat het college niet uitdrukkelijk heeft toegezegd dat er niet gehandhaafd zou worden. De stichting kan daarom geen succesvol beroep doen op het vertrouwensbeginsel. Uit het inspectierapport van 25 januari 2019 en 12 februari 2019 blijkt dat het pand in een slechte staat verkeerde. In het rapport staat dat externe omstandigheden ertoe kunnen leiden dat een gedeelte van het pand naar buiten wordt gedrukt op de toegangsweg van de naastliggende woning. Ook staat in het rapport dat het niet ondenkbaar is dat er in dat geval een kettingreactie ontstaat, waardoor een groot gedeelte van de achter- en zijgevels zou kunnen instorten. Deze gevaarlijke situatie maakte dat het college niet meer wilde wachten.

Het betoog slaagt niet.

Evenredigheidsbeginsel en subsidiariteitsbeginsel

2.       De stichting betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de last onder bestuursdwang in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en het subsidiariteitsbeginsel. Zij voert aan dat zij de maatregelen die zij door de bestuursdwang moest uitvoeren, na de instorting ook zelf al wilde uitvoeren. Volgens haar was er geen reden om te denken dat zij niet direct de maatregelen zou uitvoeren. Het was dus niet noodzakelijk om de last onder bestuursdwang op te leggen.

2.1.    De inspecties van 25 januari 2019 en 12 februari 2019 maakten duidelijk dat het pand een gevaarlijke situatie veroorzaakte. Daarom moest het college meteen actie ondernemen. Als het college slechts had verzocht om de maatregelen uit te voeren, kon het niet zeker zijn dat de maatregelen op zeer korte termijn zouden worden uitgevoerd. Dat zou gevaar opleveren voor de veiligheid van personen rondom het gebouw. Het opleggen van de last onder bestuursdwang was daarom noodzakelijk. Overigens heeft het college de stichting met de last de mogelijkheid gegeven om de maatregelen zelf uit te voeren. De stichting heeft dat ook gedaan. De last kwam dus tegemoet aan de wens van de stichting om de maatregelen zelf uit te mogen voeren.

Het betoog slaagt niet.

Het besluit van 26 maart 2019

Was het college bevoegd om de sloopstop op te leggen?

3.       De stichting betoogt dat het college niet bevoegd was om de sloopstop en lasten van 26 maart 2019 op te leggen, dan wel in redelijkheid niet van zijn bevoegdheid gebruik heeft mogen maken. Zij voert aan dat bij de beschadiging van het afdak zo weinig asbest is vrijgekomen dat er geen gevaar voor de volksgezondheid was. Dit blijkt uit het rapport van de inspectie van 19 maart 2019. Daarbij komt dat de beschadiging is ontstaan door de instructies van de Omgevingsdienst aan de kraanmachinist.

3.1.    Artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet luidt:

"Een ieder die een bouwwerk bouwt, gebruikt, laat gebruiken of sloopt, dan wel een open erf of terrein gebruikt of laat gebruiken, draagt er, voor zover dat in diens vermogen ligt, zorg voor dat als gevolg van dat bouwen, gebruik of slopen geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt."

3.2.    Het college heeft de sloopstop opgelegd, omdat het asbestdak van de aanbouw beschadigd was. Volgens het college veroorzaakte deze beschadiging een gevaar voor de gezondheid en is dat in strijd met artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet.

Uit het inspectieformulier van 19 maart 2019 blijkt dat de asbesthoudende golfplaten van het dak van de aanbouw zijn geknikt en/of beschadigd. Uit het inspectieformulier blijkt dat hierdoor asbestvezels verspreid kunnen worden die door omwonenden ingeademd kunnen worden. Daarom was de beschadiging voldoende om te kunnen spreken van vrijkomen van asbest en dus van gevaar voor de volksgezondheid. De sloopstop was dus terecht. Dit geldt ook als de gevaarlijke situatie veroorzaakt is door de instructies van de Omgevingsdienst. Er was een gevaarlijke situatie en dan is niet relevant wiens schuld dat is.

Het betoog slaagt niet.

Was het college bevoegd om de stichting te gelasten het terrein ontoegankelijk te maken?

4.       De stichting betoogt dat het college haar niet mocht gelasten om het terrein ontoegankelijk te maken. Zij heeft dat binnen enkele dagen na de instorting al gedaan. Ter onderbouwing verwijst de stichting naar foto’s.

4.1.    Uit de overgelegde foto’s blijkt dat de stichting hekken heeft neergezet. Daarmee is het perceel echter niet deugdelijk afgesloten. Op de foto’s is te zien dat slechts delen van het terrein zijn afgesloten. Daarom mocht het college de stichting gelasten om het terrein ontoegankelijk te maken.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Roessel
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023

457-1005