Uitspraak 202205659/1/R1


Volledige tekst

202205659/1/R1.
Datum uitspraak: 10 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], beiden wonend te [woonplaats] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),

2.       Stichting Toeristisch Traaie, gevestigd te Terheijden, gemeente Drimmelen,

3.       Erfgoedvereniging Bond Heemschut (hierna: Heemschut), gevestigd te Amsterdam,

appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2022 heeft het algemeen bestuur van het Waterschap Brabantse Delta op grond van artikel 5.4 van de Waterwet het projectplan "Verbetering Regionale Keringen Mark, Dintel en Vliet, deelgebied Terheijden (Bastion en Markschans, Haven, Markkant en Lacunes)" vastgesteld.

Bij besluit van 10 augustus 2022 heeft het college op basis van artikel 5.7 van de Waterwet goedkeuring verleend aan het projectplan (hierna: het goedkeuringsbesluit).

[appellant sub 1], Toeristisch Traaie en Heemschut hebben tegen het goedkeuringsbesluit beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het college en [appellant sub 1] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2023, waar [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], Toeristisch Traaie, vertegenwoordigd door [gemachtigde], Heemschut, vertegenwoordigd door ir. J.A. van Gils, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.A.T.L. Thijssen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting het algemeen bestuur van het waterschap, vertegenwoordigd door W.E. van der Giessen, E. van Aart en D. Meijer, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het waterschap werkt sinds 2016 aan de verbetering van de regionale waterkeringen langs de Mark, Dintel en Vliet. Dit is nodig omdat een deel van deze keringen niet voldoet aan de veiligheidsnorm van 1/100 per jaar, die is opgenomen in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. Deze veiligheidsnorm betekent dat de waterkeringen een waterstand ook bij een waterafvoer die maar eens in de 100 jaar voorkomt, moeten kunnen keren. Het project Verbetering Regionale Keringen Mark, Dintel en Vliet is gelegen in de gemeenten Breda, Drimmelen, Etten-Leur, Moerdijk en Steenbergen. Het richt zich op verbetering van de afgekeurde dijktrajecten om West-Brabant te beschermen tegen overstroming van de regionale rivieren. De te versterken waterkeringen hebben een totale lengte van ongeveer 15 km. De doelstelling van het project is om in 2023 te voldoen aan de veiligheidsnormen. Het project is opgedeeld in zes deelgebieden. Het algemeen bestuur van het waterschap heeft voor elk van deze deelgebieden afzonderlijke projectplannen op grond van de Waterwet opgesteld. Bij deze splitsing zijn de gemeentegrenzen aangehouden. De projectplannen voorzien in een versterking van de waterkeringen.

Het nu voorliggende projectplan gaat over het deelgebied in de gemeente Drimmelen aan de noord- en noordwestzijde van de Mark bij de bebouwde kom van Terheijden. Dit deelgebied is weer opgesplitst in vier deeltrajecten.

Ter uitvoering van het projectplan heeft het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen twee omgevingsvergunningen verleend. Het college van gedeputeerde staten heeft op grond van artikel 5.8 van de Waterwet de besluitvorming gecoördineerd voorbereid en bekend gemaakt.

2.       Op deze zaak is de Crisis- en herstelwet van toepassing.

Toetsingskader projectplan

3.       Een besluit tot vaststelling van een projectplan van het algemeen bestuur van het waterschap, genomen met toepassing van artikel 5.5 van de Waterwet, moet op grond van artikel 5.7, eerste lid, van de Waterwet worden goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten. Omdat bij een projectplan algemene belangen betrokken zijn, heeft de wetgever gewild dat het toezicht door het college van gedeputeerde staten ook betrekking heeft op belangen die geen ruimtelijke doorwerking hebben (Kamerstukken II 2006/07, 30 818, nr. 3, blz. 105).

Het projectplan is vormvrij. De Waterwet stelt wel inhoudelijke eisen aan een projectplan. Zo moet het projectplan een beschrijving bevatten van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van eventuele nadelige gevolgen van het werk (Kamerstukken II 2006/07, 30 818, nr. 3, blz. 40). Zowel het besluit van het algemeen bestuur tot vaststelling van een projectplan als het besluit van het college van gedeputeerde staten tot goedkeuring van een dergelijk vaststellingsbesluit is een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). In verband daarmee moeten deze besluiten voldoen aan de algemene voor besluiten geldende bepalingen die zijn opgenomen in de afdelingen 3.2 en 3.7 van de Awb. Artikel 5.5 van de Waterwet is geplaatst op de zogenoemde "negatieve lijst" van Bijlage 2 bij de Awb. Gelet op artikel 8:5, eerste lid, van de Awb, ligt daarom niet de vaststelling van het projectplan, maar alleen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten ter beoordeling aan de Afdeling voor.     Behalve ambtshalve door de Afdeling te beoordelen aspecten, beoordeelt de Afdeling, gelet op artikel 10:27 van de Awb en artikel 5.7, eerste lid, van de Waterwet, of wat appellanten hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten het projectplan in strijd met het algemeen belang had moeten vinden. Ook beoordeelt de Afdeling of het projectplan blijk geeft van een onvoldoende evenwichtige belangenafweging of anderszins in strijd is met het recht.

4.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, kunnen niet alle nadelige gevolgen van een projectplan worden voorkomen. Evenmin is vereist dat alle betrokkenen instemmen met het projectplan. Het is voldoende dat het projectplan omschrijft welke nadelige gevolgen kunnen optreden en welke voorzieningen worden en kunnen worden getroffen om die nadelige gevolgen te beperken, alsmede welke mogelijkheden er zijn om een financiële vergoeding te krijgen voor schade die niet kan worden voorkomen (vergelijk de uitspraak van 13 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:45, onder 4 en 5).

Het beroep van [appellant sub 1]

Inleiding

5.       [appellant sub 1] woont aan de Markschans 14 in Terheijden. Zijn perceel grenst aan de bestaande winterdijk in het deeltraject Markschans. De dijk zal hier buitenwaarts worden versterkt en ongeveer 1 m worden verhoogd. Het voetpad dat nu langs de woning van [appellant sub 1] loopt, wordt opnieuw aangebracht op de kruin van de dijk. Op de zitting heeft [appellant sub 1] gezegd dat het beroep zich uitsluitend richt tegen het goedkeuringsbesluit.

Alternatief tracé

6.       [appellant sub 1] betoogt dat in het projectplan is gekozen voor een onlogisch tracé over de bestaande winterdijk langs het Vlietje. Volgens [appellant sub 1] zou het door hem voorgestelde tracé over de bestaande zomerkade langs de Mark veel logischer zijn, omdat daarbij de loop van de Mark wordt gevolgd en daar geen obstakels zijn. Bovendien is aanpassing van het tracé verderop bij de Molenstraat dan ook niet nodig. [appellant sub 1] wijst er op dat er voor zijn alternatief slechts één aanpassing nodig is bij de ingang van het Vlietje. Ook blijft het landschappelijk patroon vergelijkbaar met het huidige, terwijl door het tracé van de voorziene dijk een onnatuurlijk landschapsbeeld kan ontstaan.

7.       [appellant sub 1] voert verder aan dat het algemeen bestuur van het waterschap in de nota van zienswijzen geen inzicht heeft gegeven in de gemaakte integrale afweging tussen het gekozen ontwerp en zijn alternatief. Daarom is het projectplan volgens [appellant sub 1] niet zorgvuldig tot stand gekomen.

7.1.    In hoofdstuk 2.7 van het projectplan is vermeld dat tijdens de Verkenningsfase in samenspraak met de omgeving kansrijke alternatieven zijn beoordeeld. De zogenoemde dijkinspiratieteams speelden hierbij een belangrijke rol. In deze teams zijn inwoners, bedrijven, agrariërs, grondeigenaren, gemeente en belangenorganisaties vertegenwoordigd. In het verweerschrift heeft het college toegelicht dat er naast het bestaande tracé over de Molendijk drie kansrijke alternatieven in beeld waren. Deze alternatieven zijn beoordeeld op de aspecten water- en omgevingskwaliteit/milieu, waterkwantiteit en veiligheid, "compliance", continuïteit, imago en kosten, waarna is gekozen voor een voorkeursalternatief. De optie om de zomerkade langs de Mark op te waarderen tot een regionale waterkering is bij de vaststelling van het voorkeursalternatief betrokken, afgewogen en afgevallen. In de nota van zienswijzen is hierover toegelicht dat in het gehele dijkverbeteringsproject het tracé van de bestaande kering wordt gevolgd, net als bij dit dijktraject. Alleen bij de Molenstraat is een uitzondering gemaakt en wordt de dijk verlegd, omdat daar een groot aantal woningen direct grenst aan de bestaande dijk.

Op de zitting hebben het college en het algemeen bestuur over de tracékeuze toegelicht dat het voorgestelde alternatief langs de Mark om waterstaatkundige redenen niet verantwoord is. Zo geldt als uitgangspunt bij de beoordeling van mogelijke alternatieven dat verlies van waterbergingsgebied voor de rivieren zo veel mogelijk moet worden voorkomen. Ook de Mark heeft ruimte nodig voor waterberging. Aanleg van een dijk direct langs de Mark zou ten koste gaan van dit waterbergingsgebied. Dit zal bovendien een opstuwend effect hebben voor het rivierwater. Verder heeft het algemeen bestuur er op de zitting op gewezen dat het bestaande gemaal bij de Laakdijk nu buitendijks ligt en bij de keuze voor het door [appellant sub 1] gewenste tracé langs de Mark binnendijks zou komen te liggen. Dat betekent dat het gemaal verplaatst zou moeten worden, wat een aanzienlijke operatie is. Volgens de toelichting van het college op de zitting komt daar ook nog het kostenaspect bij. Aangezien de uitvoering van het voorkeursalternatief ongeveer 1,5 miljoen euro zal kosten en die van het alternatief van [appellant sub 1] ongeveer 6 miljoen euro, is ook om die reden niet gekozen voor het alternatief direct langs de Mark.

Naar het oordeel van de Afdeling is hiermee voldoende gemotiveerd waarom het door [appellant sub 1] gewenste tracé langs de Mark vanuit waterstaatkundig en financieel oogpunt onwenselijk is. De Afdeling ziet in wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd dan ook geen grond voor het oordeel dat in zoverre sprake is van een onzorgvuldige besluitvorming.

Het betoog slaagt niet.

Gevolgen van de dijkverbetering voor de privacy en het uitzicht

8.       [appellant sub 1] betoogt dat bij de vaststelling van het projectplan onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen. Hij voert aan dat de voorziene aanleg van een wandelpad langs zijn woning op de te verhogen dijk tot een ernstige inbreuk op zijn privacy zal leiden. [appellant sub 1] wijst er aan de hand van door hem overgelegde foto’s op dat wandelaars op de verhoogde dijk zo zijn huiskamer kunnen inkijken. Dat is in de huidige situatie niet het geval. [appellant sub 1] vindt een pad langs het heggetje naast zijn huis ook geen optie, omdat dit pad te dicht bij zijn huis zou liggen. Hij zou graag zien dat het wandelpad geheel vervalt. [appellant sub 1] heeft verder aangevoerd dat het uitzicht aan zowel de voor- als aan de zijkant van het huis sterk zal verminderen door de dijkversterking. Dit zal ook tot een waardevermindering van de woning leiden. Volgens [appellant sub 1] ontbreekt in het projectplan ten onrechte een doorcalculatie van de verwachte waardevermindering van zijn woning.

8.1.    Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat in de huidige situatie op 9 tot 19 m van de erfgrens van de woning van [appellant sub 1] een voetpad ligt. Ter hoogte van de woning staat op de perceelsgrens een lage haag. Vanaf het voetpad bestaat in de huidige situatie al rechtstreeks zicht op en in de woning van [appellant sub 1]. Hoewel als gevolg van het projectplan de dijk 1 m wordt verhoogd en het wandelpad op de kruin van de dijk komt, die iets naar de woning opschuift, stelt het college zich in het verweerschrift op het standpunt dat de uitvoering van het projectplan niet zal leiden tot een verdergaande aantasting van de privacy van [appellant sub 1] dan in de huidige situatie. Er zal in de nieuwe situatie weliswaar iets meer inkijk zijn, maar dit leidt niet tot een ander standpunt.

8.2.    De Afdeling stelt vast dat er in de voorziene situatie vanaf het voetpad op de verhoogde dijk meer zicht op de tuin en de woning van [appellant sub 1] zal zijn dan in de huidige situatie. Als wandelaars gebruik maken van het voetpad dat vrij dicht bij de woning van [appellant sub 1] ligt, kan dat leiden tot verlies van privacy. Dat extra verlies van privacy ten opzichte van de bestaande situatie, waarin vanaf het wandelpad ook al zicht bestaat op de woning, is  echter gering. Ook gelet op het te verwachten gebruik van het wandelpad ziet de Afdeling geen aanleiding aan te nemen dat geoordeeld had moeten worden dat de privacy van [appellant sub 1] in onaanvaardbare mate zal worden aangetast. Verder heeft het college op zitting toegelicht dat het wandelpad op de dijk van belang is, omdat het deel uitmaakt van een wandelroute rondom het dorp en dit deel van het "ommetje" niet op een andere plek kan worden aangelegd. Op de zitting heeft het college ook toegelicht dat het algemeen bestuur van het waterschap bij de voorbereiding van het projectplan heeft onderzocht of het wandelpad buitendijks zou kunnen worden aangelegd in plaats van op de kruin van de dijk. Daarvoor is echter niet gekozen, omdat de dijk daarvoor meer landinwaarts zou moeten opschuiven en het pad dan twee keer de kruin van de dijk zal moeten kruisen. Naar het oordeel van de Afdeling hoefde in het verlies van privacy van [appellant sub 1] geen reden te zijn gelegen om niet te voorzien in de aanleg van het wandelpad.

8.3.    Niet in geschil is dat de verhoging van de dijk ook zal leiden tot een vermindering van het vrije uitzicht vanuit de woning. Aan het belang van [appellant sub 1] bij behoud van vrij uitzicht heeft het algemeen bestuur van het waterschap redelijkerwijs geen zwaarder gewicht hoeven toekennen dan aan het algemeen belang dat met het projectplan wordt gediend. Wat de eventuele nadelige invloed van het projectplan op de waarde van de woning van [appellant sub 1] betreft, ziet de Afdeling evenmin reden om aan te nemen dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht moet toekomen dan aan de belangen die met realisering van het projectplan zijn gediend. Daarbij is verder van belang dat, als [appellant sub 1] meent door de uitvoering van het projectplan schade te lijden, hij een verzoek om schadevergoeding kan indienen op grond van de artikelen 7.14 en 7.15 van de Waterwet in verbinding ook met de Verordening schadevergoeding waterschap Brabantse Delta, aldus hoofdstuk 6.1 van het projectplan. Met de beschrijving van de mogelijkheden die er zijn om een financiële vergoeding te krijgen voor schade die niet kan worden voorkomen, voldoet het projectplan in zoverre aan de eisen die worden gesteld in artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet. Het is niet vereist dat het projectplan een doorcalculatie bevat van de waardevermindering van de woning.

8.4.    Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de belangen van [appellant sub 1] voldoende bij de besluitvorming betrokken. Het betoog slaagt niet.

De ecologische verbindingszone

9.       [appellant sub 1] betoogt dat de voorziene aanleg van een moerasgebiedje in de inham bij Markschans dicht bij een woonwijk niet wenselijk is. Hij stelt dat dit zal leiden tot een toename van muggen en mogelijk tot een muggenplaag. Volgens [appellant sub 1] is onvoldoende onderzoek gedaan naar de te verwachten muggenoverlast.

9.1.    De Mark is onderdeel van het Natuur Netwerk Brabant. In hoofdstuk 3.2.1 van het projectplan is beschreven dat de ecologische verbindingszone langs de oevers van de Mark op verschillende trajecten smaller wordt door de dijkversterking. Ter compensatie wordt in een driehoekige inham bij Markschans, schuin tegenover de woning van [appellant sub 1], buitendijks een riet- en biezenoever met natuurlijk hooiland gerealiseerd. Over een oppervlakte van ongeveer 4.000 m² wordt het maaiveld met ongeveer 1 m verlaagd, waardoor het waterbergend vermogen met ongeveer 4.000 m³ toeneemt. Door de gedeeltelijke afgraving van de oever van de Mark ontstaat een zogenoemd doorstroommoeras. Het algemeen bestuur van het waterschap heeft in de nota van zienswijzen gesteld dat muggen geen problemen zullen veroorzaken, omdat de hoeveelheid water afhankelijk is van het wisselend peil van de Mark en de beroepsvaart daarnaast voor stroming zorgt. In aanvulling daarop heeft het college in het verweerschrift uiteengezet dat sprake is van een open beekdal zonder veel struweel. Het college heeft er op gewezen dat uit ervaringen elders blijkt dat in een dergelijk open landschap relatief weinig muggen voorkomen. Het moerasgebiedje ligt op ongeveer 60 tot 70 m afstand van de woning van [appellant sub 1]. Door de inrichting ontstaat een moeras-ecosysteem met predators van muggen, zoals libellen(larven) en amfibieën. Er bestaat dan ook geen reden om te veronderstellen dat overlast van muggen zal ontstaan.

9.2.    Gegeven deze toelichting ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de aanleg van het doorstroommoeras in de inham bij Markschans zal leiden tot een sterke toename van muggen en daarmee gepaard gaande overlast voor [appellant sub 1]. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de inham minder geschikt is voor muggen omdat daar door het fluctuerende peil van de Mark en de scheepvaart geen stilstaand water zal zijn en wel natuurlijke vijanden van muggen aanwezig zullen zijn. In de enkele stelling van [appellant sub 1] dat een muggenplaag mogelijk is, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de te verwachten muggenoverlast. Het betoog slaagt niet.

Conclusie

10.     Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft het college in het door [appellant sub 1] aangevoerde betoog geen reden hoeven zien om goedkeuring aan het projectplan te onthouden.

11.     Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.

12.     Het college hoeft geen proceskosten te betalen.

De beroepen van Toeristisch Traaie en Heemschut

Inleiding

13.     Het doel van Toeristisch Traaie is de aantrekkelijkheid van het dorp Terheijden te behouden en versterken. Het doel van Heemschut is het behoud en instandhouding van cultureel erfgoed. De beroepschriften van Toeristisch Traaie en van Heemschut hebben betrekking op het deeltraject "Haven" dat rondom de haven en havenmond van Terheijden ligt. Beide beroepschriften gaan specifiek over de keermuur die in dijkvak 117a-b (Haven Noord) is voorzien. Deze keermuur met een lengte van 60 m en een hoogte van 80 cm tot 90 cm zal op de havenkade worden geplaatst, op ongeveer 3 m uit de waterlijn.

De keermuur op de kade van de haven in Terheijden

14.     Toeristisch Traaie en Heemschut betogen dat bij dijkvak 117a-b gekozen had moeten worden voor een demontabele kering in plaats van de in het projectplan voorziene permanente kering in de vorm van een muur op de kade van de haven. Volgens Toeristisch Traaie en Heemschut zal de voorziene kering de grote cultuurhistorische waarde van de bestaande eeuwenoude havenkade aantasten. Zij wijzen er op dat de haven weliswaar geen officiële cultuurhistorische status heeft, maar dat de havenkade op de Cultuur Historische Waardekaart (CHW) van de provincie als redelijk hoog in waarde is aangeduid. Daar komt bij dat de kade volgens de CHW in het schootsveld van het voormalige fort de Kleine Schans en in de molenbiotoop van de Molen De Arend ligt. Beide zijn rijksmonumenten. Vanuit de haven en de havenkade is het zicht op de Kleine Schans nog vrij. Volgens Toeristisch Traaie en Heemschut vormt de havenkade met deze twee rijksmonumenten en het eeuwenoude Schansstraatje een beeldbepalend ensemble met grote cultuurhistorische waarde en maakt het als zodanig ook deel uit van de Zuiderwaterlinie.

Toeristisch Traaie wijst in dit verband verder op de door Arcadis uitgevoerde quickscan van 2 mei 2018, waarin is geconcludeerd dat verbeteringen aan dit dijktracé risico’s vormen voor de cultuurhistorische waarden van de Kleine Schans en het cultuurhistorisch landschap dat onderdeel is van de Zuiderwaterlinie. Volgens Heemschut handelt het college met de goedkeuring van het projectplan in strijd met zijn eigen beleid dat is gericht op behoud en versterking van het cultuurhistorisch landschap, aangezien de aanleg van een keermuur geen versterking maar juist een ernstige verstoring is van het cultuurhistorisch karakter van het ensemble.

Toeristisch Traaie en Heemschut betogen verder dat de toepassing van een demontabele kering geen extra risico zal vormen voor de waterveiligheid in Terheijden. Toeristisch Traaie heeft er in dit verband op gewezen dat de demontabele kering door de Traaise Hoogwaterbrigade, bestaande uit een groep getrainde vrijwilligers, zal worden opgebouwd op het moment dat dit nodig is. De lokale brandweer heeft al toegezegd een coördinerende rol te willen vervullen bij het trainen van de vrijwilligers.

14.1.  Het algemeen bestuur van het waterschap heeft op 20 mei 2020 de Beleidsnota demontabele keringen bij Waterschap Brabantse Delta (hierna: de beleidsnota) vastgesteld. Volgens de hierin neergelegde beleidslijn worden demontabele keringen niet toegepast in het beheergebied van het waterschap, tenzij er sprake is van een dijkverbetering waarbij een hoogtetekort moet worden opgelost, én er sprake is van beperkte ruimte, én er sprake is van een officiële cultuurhistorische status. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan wordt een demontabele waterkering als een reële oplossing gezien voor een dijkverbetering. In dat geval zal de demontabele kering in een beoordelingsproces worden afgewogen tegen andere oplossingen.

Uit de beleidsnota volgt dat aan deze terughoudende beleidslijn onder meer ten grondslag ligt dat de aanleg, het beheer, het onderhoud en de opslag van een demontabele kering en het jaarlijks daarmee oefenen arbeidsintensief en kostbaar zijn in vergelijking met een permanente kering. Daarnaast is in de beleidsnota vermeld dat demontabele keringen een grotere faalkans hebben dan permanente keringen, zowel door de constructie zelf die minder bestand is tegen stootbelasting als door het feit dat demontabele keringen in een complexe operatie in kort tijdsbestek door mensen gesloten moeten worden in vaak moeilijke omstandigheden. Ook is onder meer in aanmerking genomen dat het waterschap altijd verantwoordelijk blijft voor de waterveiligheid in het gebied, ook als voor het opbouwen van de demontabele keringen hulp van derden wordt ingezet. Opbouwen is kostbaar en arbeidsintensief en levert een extra druk op de beheerorganisatie. Daarnaast vraagt de opbouw van een demontabele kering grote en kostbare logistieke inspanning van het waterschap.

Dit beleid is naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk.

14.2.  In de nota van zienswijzen en het verweerschrift hebben het algemeen bestuur en het college met verwijzing naar de beleidsnota uiteengezet dat toepassing van een demontabele kering in dit geval geen optie is, omdat in het bestemmingsplan van de gemeente Drimmelen en de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant aan de haven en havenkade geen cultuurhistorische status is toegekend en deze dus aldus niet als zodanig zijn beschermd.

Dat de haven en havenkade geen officiële cultuurhistorische status hebben, is niet in geschil. De Afdeling is van oordeel dat met de verwijzing naar de beleidsnota de keuze voor een permanente kering voldoende is gemotiveerd. Toeristisch Traaie en Heemschut hebben geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het waterschap ten aanzien van de havenkade niet overeenkomstig de beleidsnota mocht handelen. De stelling van Toeristisch Traaie en Heemschut dat de haven en havenkade in combinatie met de Kleine Schans, Molen De Arend en de Schansstraat een grote cultuurhistorische waarde hebben, leidt niet tot dat oordeel.

Het college heeft in zijn verweerschrift en op de zitting uiteengezet dat bij het opstellen van de CHW in 2010 en de actualisering ervan in 2016 aan de haven geen cultuurhistorische waarde is toegekend. Het college heeft er in dit verband verder op gewezen dat alleen de monding van de haven is gelegen binnen het in de CHW aangegeven vlak dat als "historische zichtrelatie schootsveld" van de Kleine Schans is aangeduid. Verder ligt alleen de kop van de haven in het in de CHW opgenomen vlak dat als "historische zichtrelatie Molenbiotoop" is aangeduid. Volgens het college worden deze zichtrelaties in het geheel niet belemmerd of beïnvloed door de aanleg van de keermuur. Verder heeft het college uiteengezet dat de havenkade op de CHW weliswaar is aangeduid als historisch geografische lijn met redelijke hoge waarde, maar dat ook hiervoor geldt dat de plaatsing van de keermuur geen afbreuk zal doen aan deze historisch geografische lijn. Aan het feit dat de haven is gelegen in een gebied dat op de CHW is aangeduid als "cultuurhistorisch landschap", te weten de Zuiderwaterlinie, kan volgens het college ook niet het gewicht worden toegekend dat Toeristisch Traaie en Heemschut hieraan toegekend willen zien. De haven van Terheijden wordt in de beschrijving van dit cultuurhistorisch landschap namelijk in het geheel niet genoemd.

Gelet op deze toelichting moeten de door Toeristisch Traaie en Heemschut gestelde grote cultuurhistorische waarden van de havenkade naar het oordeel van de Afdeling worden gerelativeerd. De Afdeling ziet in het aangevoerde ook geen reden aan te nemen dat de aanleg van de keermuur op de havenkade het bestaande cultuurhistorisch beeld ter plaatse zodanig zal verstoren dat het algemeen bestuur van het waterschap hierin reden had moeten zien om van de beleidsnota af te wijken en had moeten kiezen voor een demontabele kering. Daarbij is van belang dat het om een lage keermuur gaat die niet hoger is dan het gebruikelijke straatmeubilair en die in overleg met de gemeente Drimmelen op deze wijze langs de kade is gesitueerd. De zichtlijnen naar de Kleine Schans en de molen zullen niet worden belemmerd en er is voldoende ruimte om er te recreëren. Zoals uit de nota van zienswijzen verder is op te maken zullen de kenmerkende palen van de loswal intact blijven en kan de kade nog steeds gebruikt worden als aan- en afmeerlocatie.

Voor zover Toeristisch Traaie en Heemschut er op hebben gewezen dat er voldoende vrijwilligers zijn om de demontabele kering te bouwen in geval van hoogwater, overweegt de Afdeling het volgende. Het algemeen bestuur van het waterschap heeft ter zitting toegelicht dat het het beheer en de opbouw van demontabele keringen niet wil overlaten aan vrijwilligers wegens de grote risico’s voor de waterveiligheid waarvoor het waterschap altijd verantwoordelijk is. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk.

Gelet op het vorenstaande heeft het college in zoverre terecht geen aanleiding gezien om goedkeuring aan het projectplan te onthouden.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

15.     De beroepen van Toeristisch Traaie en Heemschut zijn ongegrond.

16.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

w.g. Hoekstra
voorzitter

w.g. Deen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023

604