Uitspraak 202103392/1/R2


Volledige tekst

202103392/1/R2.
Datum uitspraak: 10 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Landgraaf,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 16 april 2021 in zaak nr. 20/1585 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf.

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2018 heeft het college een verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen verschillende bouwwerken op het perceel aan de [locatie 1] in Landgraaf, afgewezen.

Bij besluit van 4 mei 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, voor zover gericht tegen de aanwezigheid van een speeltoestel, gegrond verklaard en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 16 april 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college en M. [partij] hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 30 maart 2023, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Costongs-Muris, zijn verschenen. Voorts is op de zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. C. Lubben, advocaat te Zoetermeer, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] woont op het adres [locatie 2] in Landgraaf. Bij besluit van 14 november 2017 heeft het college aan [partij], de buurman van [appellant], een omgevingsvergunning verleend om op het perceel aan de [locatie 1] een aanbouw op de begane grond, een uitbreiding van de kelder en de verplaatsing en uitbreiding van de garage mogelijk te maken. Met de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:843, is de omgevingsvergunning onherroepelijk geworden. Op 19 november 2018 heeft [appellant] verzocht om handhavend op te treden. Volgens hem is de feitelijk gerealiseerde uitbouw groter dan met de verleende omgevingsvergunning is toegestaan.

Omvang van het geding

2.       In het hogerberoepschrift heeft [appellant] onder meer uiteengezet dat hij afspraken heeft gemaakt met [partij] die volgens [appellant] niet zijn nagekomen, draagt hij verbeterpunten aan hoe het college zich volgens hem in deze had moeten opstellen, gaat hij in op beweerdelijke verzoeken tot handhaving van hemzelf en zijn vader in het verleden en betoogt hij waarom in zijn optiek de omgevingsvergunning ten onrechte is verleend en daarom de uitspraak van de rechtbank van 17 mei 2019 niet juist is. Daarbij betoogt [appellant] dat hij hinder ervaart van de uitbreiding, omdat hij nu minder zonlicht in zijn tuin heeft en dat hij zorgen heeft die voortvloeien uit het handelen van [partij] in het verleden.

2.1.    De Afdeling gaat niet inhoudelijk in op het voormelde, omdat het buiten de omvang van het geding valt. Of de omgevingsvergunning al dan niet mocht worden verleend, is al inhoudelijk behandeld in de procedure die is geëindigd met de onder 1 genoemde uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020. De afspraken tussen [appellant] en [partij] en de door [appellant] aangedragen verbeterpunten voor het college, gaan niet over de vraag of de gerealiseerde uitbreiding groter is dan met de verleende omgevingsvergunning is toegestaan. Dat eerder verzoeken tot handhaving zijn gedaan, is ook niet van belang voor de behandeling van het besluit dat in deze procedure aan de orde is.

Is de rechtbank voorbijgegaan aan de brief gericht aan de burgemeester?

3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet op de door hem in beroep overgelegde brief van zijn vader van 29 mei 2017 is ingegaan die gericht was aan de vorige burgemeester van Landgraaf.

3.1.    De Afdeling stelt vast dat in deze brief de vader van [appellant] onder meer schrijft over een voorval op het dak waarbij sprake is geweest van een woordenwisseling tussen [partij] en hem. Ook zet de vader van [appellant] uiteen wat er zich allemaal eerder heeft afgespeeld tussen [appellant], [partij] en hemzelf. In de brief worden echter geen concrete gronden aangevoerd waarop de rechtbank had moeten ingaan.

Het betoog van [appellant] slaagt dan ook niet.

Is het overstek vergund?

4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het overstek is ingetekend op de bouwtekeningen. Volgens hem blijkt uit de bouwtekeningen dat de vergunde afstand tussen de voor- en achtergevel 15,35 m is. Met het overstek van 1 m is de werkelijke afstand tussen de voor- en achtergevel 16,35 m. Daarom is de uitbouw niet conform de omgevingsvergunning gerealiseerd en in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Verder betoogt [appellant] dat het overstek pas na vergunningverlening met een stippellijn op de bouwtekeningen is ingetekend.

4.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat het overstek wél met een stippellijn is ingetekend op de bouwtekeningen en dat dit niet is gebeurd nadat de omgevingsvergunning was verleend. De bouwtekeningen zijn ook voorzien van een stempel waarmee vaststaat dat de omgevingsvergunning met bijbehorende bouwtekeningen is verleend op 10 april 2017. Dit was de oorspronkelijke omgevingsvergunning en bij het besluit van 14 november 2017 is het bouwplan niet meer gewijzigd, aldus het college. Daarnaast is het overstek niet alleen ingetekend op de tekening waarop de plattegrond is weergegeven, maar ook op de tekening waarop de doorsnede van de woning is weergegeven.

4.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de bouwtekeningen blijkt dat de afstand tussen de voor- en achtergevel van 15,35 m is vergund, plus het overstek van 1 m. Op de tijdens de zitting van de Afdeling getoonde originele bouwtekeningen is het overstek met een stippellijn weergegeven op de tekening van de plattegrond. Daarnaast is ook het overstek duidelijk zichtbaar op de tekening van de doorsnede van de woning. Hoewel de maten hiervan niet expliciet op de tekeningen zijn vermeld, kunnen die wel worden uitgerekend door de toegepaste schaal van 1:100. Het overstek is op de tekening 1 cm, wat in werkelijkheid 1 m is. Dat het overstek later is ingetekend op de bouwtekeningen, heeft [appellant] op geen enkele manier aangetoond of aannemelijk gemaakt.

Het betoog van [appellant] slaagt niet.

Is een totale bouwlengte van 19,55 m vergund?

5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de totale uitbouw inclusief de kelder is vergund tot een lengte van 19,56 m. Het college heeft volgens [appellant] een omgevingsvergunning verleend voor een uitbouw met een maximale lengte van 15,35 m. Met de kelder meegerekend, is sprake van een overtreding, aldus [appellant].

5.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat de totale uitbouw inclusief de kelder is vergund en dat de totale bouwlengte is af te leiden door alle lengtematen bij elkaar op te tellen die vermeld staan op de tekening, namelijk 6000+300+8730+320+3955+250=19555.

5.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat hoewel de totale bouwlengte van 19,55 m niet expliciet is vermeld op de bouwtekeningen, deze wél hieruit is af te leiden door alle lengtematen die op de bouwtekeningen staan bij elkaar op te tellen. Dit is voldoende duidelijk.

Het betoog van [appellant] slaagt niet.

Is de vergunde bouwlengte overschreden?

6.       [appellant] stelt dat ten onrechte bij de controle gebruikgemaakt is van een onduidelijke luchtfoto zonder maten en dat de ondergrondse uitbouw daarop niet is te zien.

6.1.    Het betoog van [appellant] dat de luchtfoto niet mag worden aangemerkt als bewijs, slaagt niet. De luchtfoto is gebruikt om de meetresultaten die twee toezichthouders bij de controles van 5 december 2018 en 18 september 2019 hebben uitgevoerd te vergelijken. Dat de toezichthouders de afmetingen ter plaatse binnen- en buitenwerks hebben opgemeten en dat zij buiten alle muren met een rolmaat en een digitale meter hebben opgemeten, heeft [appellant] niet betwist. Niet is gebleken dat de luchtfoto afwijkt van de metingen. De Afdeling oordeelt dan ook dat het college terecht heeft geoordeeld dat de uitbouw conform de verleende omgevingsvergunning is gerealiseerd en er geen sprake is van een overtreding.

Het betoog van [appellant] slaagt niet.

Conclusie

7.       De rechtbank heeft in navolging van het college terecht geconcludeerd dat geen sprake is van een overtreding en er daarom ook geen reden is om handhavend op te treden.

8.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.

w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Tibold
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023

853