Uitspraak 202301865/1/A3 en 202301865/2/A3


Volledige tekst

202301865/1/A3 en 202301865/2/A3.
Datum uitspraak: 2 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[verzoekster], wonend te Dordrecht,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 20 maart 2023 in zaken nrs. 23/827 en 23/828 in het geding tussen:

[verzoekster]

en

de burgemeester van Dordrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2022 heeft de burgemeester besloten de woning aan [locatie] in Dordrecht voor drie maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet.

Bij besluit van 26 januari 2023 heeft de burgemeester het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 maart 2023 heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld.

Ook heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 april 2023, waar [verzoekster], bijgestaan door mr. E.B. Jobse, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. P.J. van Bruggen en mr. J.A.F. van Herwijnen, zijn verschenen. Ook is ter zitting Stichting Trivire, vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

Kortsluiting

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Inleiding

2.       [verzoekster] huurt de woning aan [locatie] in Dordrecht van Stichting Trivire. Naar aanleiding van informatie uit de politiesystemen, onder meer meldingen van buurtbewoners over dealen vanuit de woning, is de Politie Eenheid Rotterdam in januari 2022 een onderzoek gestart naar [verzoekster]. De politie heeft op 30 juni 2022 een drugsactie gehouden en heeft de woning van [verzoekster] doorzocht. Bij de doorzoeking heeft de politie in totaal 2,3 gram MDMA (in poedervorm en twee pillen), 0,55 gram cocaïne, twee gripzakjes hennep, 93,3 gram mannitol, een busje pepperspray en vijf mobiele telefoons aangetroffen. Deze bevindingen heeft de politie vastgelegd in de bestuurlijke rapportage van 14 augustus 2022. Naar aanleiding van de bestuurlijke rapportage heeft de burgemeester op 29 september 2022 overeenkomstig zijn beleidsregel "Coffeeshops in Dordrecht, Gedoog- en handhavingsbeleid op grond van artikel 13b Opiumwet" (hierna: de beleidsregel) besloten de woning van [verzoekster] voor drie maanden te sluiten. [verzoekster] heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak van 1 november 2022, hangende het bezwaar van [verzoekster], heeft de voorzieningenrechter het sluitingsbesluit geschorst tot twee weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar. Op 14 december 2022 heeft de politie een aanvullende bestuurlijke rapportage opgesteld omdat er nog steeds drugsgerelateerde overlast van de woning wordt ondervonden. De burgemeester heeft op 26 januari 2023, in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie, het bezwaar ongegrond verklaard.

De uitspraak van de rechtbank

3.       De rechtbank heeft het beroep van [verzoekster] ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank was de burgemeester bevoegd om de woning te sluiten. De in de woning aangetroffen drugs waren bestemd voor de handel. [verzoekster] heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de drugs voor eigen gebruik bestemd waren. De rechtbank heeft daarnaast overwogen dat de sluiting van de woning noodzakelijk is om het woon- en leefklimaat bij de woning te beschermen en de openbare orde te herstellen. Wat betreft de vraag of het besluit evenredig is, heeft de rechtbank geoordeeld dat [verzoekster] een verwijt kan worden gemaakt, omdat zij van de harddrugs in de woning afwist. De burgemeester heeft daarnaast de gevolgen voor [verzoekster] bij de besluitvorming heeft betrokken. [verzoekster] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij geen onderdak zal kunnen vinden en van een bijzondere binding met de woning is de rechtbank niet gebleken.

Hoger beroep

Bevoegdheid

4.       [verzoekster] betoogt dat de aangetroffen drugs en mannitol voor eigen gebruik bestemd waren en niet voor de verkoop, verstrekking of aflevering dienden. Het was de politie en de burgemeester bekend dat zij harddrugs gebruikt. Bovendien ging het om een geringe overschrijding van de 0,5 gram-grens die voor harddrugs wordt gehanteerd. In de aangetroffen mannitol kan geen aanwijzing worden gevonden om toch drugshandel aan te nemen. [verzoekster] stelt dat zij dit als versnijdingsmiddel gebruikte om de cocaïne voor haarzelf niet te sterk te laten zijn. Daarnaast kan het in culinaire gerechten worden verwerkt. De rechtbank overweegt ten onrechte dat het niet voor de hand ligt dat [verzoekster] haar harddrugs zelf nog verder zou versnijden.

4.1.    Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1765, heeft overwogen, is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen: voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt kan worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs of 5,0 gram softdrugs, of vijf (hennep)planten (het criterium van het openbaar ministerie voor eigen gebruik) de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de appellant om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om voor de woning een last onder bestuursdwang op te leggen.

Ook volgt uit vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1276) dat als het om een geringe overschrijding van de grens van 0,5 gram harddrugs gaat, en de rechthebbende feiten en omstandigheden kan noemen waaruit volgt dat het gaat om een hoeveelheid voor eigen gebruik of om een hoeveelheid die niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was, dan toch geen bevoegdheid om handhavend op te treden bestaat. Dat kan het geval zijn als de rechthebbende een helder en consistent betoog heeft over zijn eigen gebruik dat een geringe overschrijding van de 0,5 gram-grens vanwege dat gebruik aannemelijk maakt, geen andere zaken in het pand zijn aangetroffen die wijzen op drugshandel en niet is gebleken van andere relevante feiten en omstandigheden. De burgemeester zal dan moeten motiveren waarom desondanks de conclusie gerechtvaardigd is dat de aangetroffen hoeveelheid drugs bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking, zodat hij niettemin bevoegd is om ter zake van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.

4.2.    De aangetroffen 2,85 gram harddrugs overschrijdt de 0,5 gram-grens bijna zes keer. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de drugs daarom in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Op zichzelf is niet in geschil dat [verzoekster] gebruiker is van harddrugs. Zij heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat alle drugs en mannitol die bij de doorzoeking zijn aangetroffen, voor haar eigen gebruik dienden. Daarover heeft zij geen helder en consistent betoog. Zo staat in de bestuurlijke rapportage van 14 augustus 2022 dat zij over de pillen heeft verklaard dat het medicatie is. Ook volgt uit die rapportage dat zij over de harddrugs en mannitol heeft verklaard dat zij niet weet van wie dit is. Daarnaast staat in het beroepschrift dat er geen bewijs is dat de mannitol als versnijdingsmiddel van cocaïne zou zijn gebruikt, terwijl zij stelt de mannitol zelf zo te gebruiken. De stelling dat de rechtbank zich niet bewust is van wat gebruikelijk is als harddrugsgebruiker, onderbouwt [verzoekster] verder niet. De rechtbank heeft terecht bij het vorenstaande als relevante feiten en omstandigheden betrokken dat zowel buurtbewoners als harddrugsgebruikers bij de politie hebben gemeld of verklaard dat (zij vermoeden dat) [verzoekster] vanuit haar woning in drugs handelt. Anders dan [verzoekster] stelt, wordt in de bestuurlijke rapportages niet slechts eenmaal een verband gelegd tussen de vermoedelijke drugshandel door [verzoekster] en haar woning. Zo staat in de bestuurlijke rapportage van 14 augustus 2022 dat op 27 juli 2021 een Meld Misdaad Anoniem-melding is gedaan, die inhoudt dat [verzoekster] al maanden drugs verkoopt vanuit haar woning. Ook staat daarin de melding van een medewerker van de woningcorporatie van 17 januari 2022 dat buurbewoners klagen dat er vanuit de woning van [verzoekster] wordt gedeald. Op 7 april 2022 heeft een harddrugsgebruiker aan een politieambtenaar verteld dat [verzoekster] vanuit haar woning dealt. En in deze bestuurlijke rapportage staat ook dat een bewoonster van de Vrankenstraat op 30 juni 2022 heeft verklaard dat zij meerdere keren cocaïne en hasj bij de woning van [verzoekster] heeft gekocht. In de aanvullende bestuurlijke rapportage van 14 december 2022 wordt uit een aangifte van bedreiging van een omwonende van 4 december 2022 geciteerd dat er vaak verschillende vreemde mensen bij de woning van [verzoekster] binnengaan, er heel even blijven, en dan weer naar buiten gaan. De aangever heeft het vermoeden dat er drugs worden verhandeld. De voorzieningenrechter acht deze meldingen, mede gezien hetgeen bij de doorzoeking is aangetroffen, voldoende duidelijk en concreet om de drugshandel door [verzoekster] vanuit haar woning aannemelijk te achten. [verzoekster] heeft niet met een helder en consistent betoog aannemelijk gemaakt dat alle aangetroffen drugs voor eigen gebruik dienden. Dat de politie niet heeft kunnen vaststellen dat [verzoekster] drugs vanuit de woning verkocht, doet niet af aan de meldingen dat er personen in de woning kwamen die na een paar minuten alweer weggingen. De burgemeester hoefde geen aanleiding te zien om nog bij de politie om de achterliggende processen-verbaal te vragen. Overigens zit het proces-verbaal van de aangifte van bedreiging in het dossier. Voor zover [verzoekster] ter zitting heeft gesteld dat zij ten tijde van meldingen op vakantie was, had het op haar weg gelegen om dat tijdig en met stukken te onderbouwen.

Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was de woning te sluiten. Het betoog slaagt niet.

Noodzaak

5.       [verzoekster] voert aan dat haar woning ten onrechte als drugspand is aangemerkt. Afgezien van de aangetroffen drugs voor eigen gebruik zijn er geen andere aanwijzingen voor drugshandel. De meldingen die de politie van buurtbewoners en harddrugsgebruikers heeft ontvangen, zijn daartoe onvoldoende. De burgemeester had moeten onderzoeken of een minder zwaar middel had kunnen worden ingezet. Hij had het advies van de bezwarencommissie moeten volgen en in afwijking van de beleidsregel moeten volstaan met het geven van een waarschuwing, aldus [verzoekster].

5.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, en - nader verduidelijkt in - de uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1913) is bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee kan worden bereikt. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding dient te worden beoordeeld of sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij die woning en het herstel van de openbare orde.

5.2.    In het besluit op bezwaar staat dat de burgemeester een tijdelijke sluiting noodzakelijk acht, gezien de handelshoeveelheid harddrugs en de diverse verklaringen van gebruikers en meldingen uit de omgeving. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Zoals hiervoor in 4.2 is overwogen komt uit de bestuurlijke rapportages naar voren dat de politie verschillende meldingen heeft ontvangen over drugshandel vanuit de woning van [verzoekster]. Wat [verzoekster] daartegen aanvoert geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de burgemeester niet van die meldingen mocht uitgaan. De aangetroffen drugs werden feitelijk, gedurende een lange periode, vanuit de woning verhandeld. De burgemeester heeft een sluiting daarom noodzakelijk kunnen achten. Met een sluiting wordt namelijk de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. De burgemeester heeft ook van belang mogen achten dat omwonenden meldingen hebben gedaan en hij de rust en veiligheid in de buurt wil herstellen. De voorzieningenrechter is het met de rechtbank en de burgemeester eens dat in dit geval niet hoefde te worden volstaan met een lichter middel, zoals een waarschuwing.

Het betoog slaagt niet.

Evenredigheid

6.       [verzoekster] herhaalt de uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 november 2022, waar deze rechter heeft overwogen dat - omdat de burgemeester de noodzaak tot sluiting onvoldoende had onderbouwd - het belang van [verzoekster] om haar woning te behouden zwaarder woog dan het algemene belang. Sinds die uitspraak heeft de burgemeester geen nieuwe omstandigheden naar voren gebracht. Verder wijst [verzoekster] erop dat zij nergens anders kan verblijven. Ook zal zij problemen ondervinden bij haar nog aan te vragen bijstandsuitkering.

6.1.    Als de burgemeester sluiting van het pand noodzakelijk acht, moet hij nog wel nagaan of de sluiting ook evenredig is. Daarbij zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate waarin de drugshandel aan de bewoner kan worden verweten. De burgemeester moet de nadelige gevolgen van de sluiting voor de bewoner afwegen tegen de redenen voor sluiting. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenredig.

Zoals hiervoor uit 5.2 volgt, heeft de burgemeester de sluiting van de woning noodzakelijk mogen achten. Wat betreft de evenredigheid is van belang dat [verzoekster] op de hoogte was van de aanwezigheid van de harddrugs in haar woning. Dit betwist zij ook niet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt haar daarom een verwijt te maken van de drugshandel. Voor zover [verzoekster] heeft gesteld dat zij nergens anders zal kunnen verblijven, heeft zij dit niet nader onderbouwd. Dit had op haar weg gelegen omdat de rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester heeft gewezen op de mogelijkheden voor onderdak bij het Leger des Heils of particuliere kamerverhuur. [verzoekster] heeft verder geen andere omstandigheden aangedragen die het besluit onevenredig zouden maken. Op het laatste moment ter zitting heeft [verzoekster] wel nog gesteld dat de begunstigingstermijn te kort is. Zonder nadere onderbouwing daarvan ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de in het besluit op bezwaar gehanteerde termijn van 2,5 week onredelijk kort te achten. Gelet op het vorenstaande heeft de burgemeester terecht geoordeeld dat de nadelige gevolgen van de sluiting niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie en proceskosten

7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet hierop dient het verzoek te worden afgewezen.

8.       De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.

w.g. Wortmann
voorzieningenrechter

w.g. Konings
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2023

612