Uitspraak 202202401/1/V3


Volledige tekst

202202401/1/V3.
Datum uitspraak: 2 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 1 april 2022 in zaak nr. NL21.14929 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2018 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten.

Bij besluit van 2 september 2021 heeft de staatssecretaris dat besluit gewijzigd.

Bij uitspraak van 1 april 2022 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het door de vreemdeling tegen het besluit van 2 september 2021 ingestelde beroep.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, advocaat te Wassenaar, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

Ambtshalve overweging

1.       De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris in zijn besluit van 18 april 2018 al duidelijk heeft gemaakt dat de vreemdeling terug moet keren naar Nigeria, zodat het besluit van 2 september 2021, waarin Nigeria als haar land van herkomst is vermeld, niet op rechtsgevolg is gericht. Het besluit van 2 september 2021 is daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, zodat de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard om van het beroep tegen dat besluit kennis te nemen.

1.1.    De rechtbank heeft zich ten onrechte onbevoegd verklaard. Zij heeft ten onrechte aangenomen dat de staatssecretaris in het besluit van 18 april 2018 Nigeria als land van terugkeer heeft vermeld. Dat is niet het geval. Het besluit vermeldt dat de vreemdeling in Sierra Leone is geboren en bij de nationaliteit is vermeld: onbekend, Sierra Leoonse. Omdat de staatssecretaris in dit besluit verder heeft vermeld dat de vreemdeling de Europese Unie onmiddellijk moet verlaten en verplicht is terug te keren naar haar land van herkomst, dan wel een ander land buiten de Europese Unie waar haar toelating is gewaarborgd, is uit de motivering van dat besluit af te leiden dat Sierra Leone het land van terugkeer is. Daarmee voldeed het besluit van 18 april 2018 aan de vereisten van een terugkeerbesluit zoals die voortvloeien uit artikel 3, aanhef en vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn en de arresten van het Hof van Justitie van 14 mei 2020, FMS e.a., ECLI:EU:C:2020:367, punt 115, en 24 februari 2021, M e.a., ECLI:EU:C:2021:127, punt 39.

1.2.    Bij zijn besluit van 2 september 2021 heeft de staatssecretaris vermeld dat het door de vreemdeling opgegeven land van herkomst Nigeria is en dat de terugkeerinspanningen van de Nederlandse overheid zich zullen richten op Nigeria. Dit betekent dat nu van de vreemdeling wordt verwacht dat zij zal terugkeren naar Nigeria in plaats van naar Sierra Leone. Zodoende heeft de staatssecretaris een nieuw terugkeerbesluit genomen in de zin van artikel 3, aanhef en vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn (zie het genoemde arrest van het Hof van Justitie van 14 mei 2020, FMS e.a., punt 123). Dit nieuwe besluit is dan ook op rechtsgevolg gericht. De rechtbank was daarom bevoegd om op het beroep tegen dit nieuwe terugkeerbesluit van 2 september 2021 te beslissen.

Conclusie hoger beroep

2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist.

Beoordeling van het beroep

3.       Volgens de vreemdeling heeft de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat zij uit Nigeria komt. Het gehoor waarop dit is gebaseerd, is volgens haar door een niet-gespecialiseerde contactambtenaar van de IND, buiten haar gemachtigde om afgenomen, terwijl zij onder zware medicatie op een gesloten afdeling van een psychiatrische inrichting verbleef. Zij heeft verder aangevoerd dat zij niet uit Nigeria komt en geen Nigeriaans paspoort heeft. Ten slotte heeft zij aangevoerd dat zij als psychiatrisch patiënt in Nigeria, waar zij geen familie en opvang heeft, een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, dat zij is verwesterd en dat zij in Nederland minderjarige kinderen heeft, die zij na terugkeer naar Nigeria in strijd met artikel 8 van het EVRM niet meer zal kunnen zien.

3.1.    De Afdeling stelt vast dat de vreemdeling op de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel te Den Haag op 22 februari 2018 is gehoord. Blijkens het proces-verbaal van overbrenging en ophouding heeft de vreemdeling toen onder meer verklaard dat zij uit Nigeria afkomstig is. Ook uit de uitspraak van 7 mei 2018 in zaak nr. NL18.7665 op het beroep van de vreemdeling tegen haar inbewaringstelling op 18 april 2018 volgt dat de vreemdeling heeft verklaard dat zij uit Nigeria komt en dat zij vrijwillig naar dat land terug wil keren. Verder heeft de vreemdeling aan haar opvolgende asielaanvraag van 7 mei 2018 ten grondslag gelegd dat zij de Nigeriaanse nationaliteit heeft. Zij is op 27 september 2018 gehoord over deze opvolgende aanvraag. De rechtbank Den Haag heeft in haar uitspraak van 13 november 2019 in zaak nr. NL19.24833 over deze opvolgende asielaanvraag overwogen dat niet is gebleken dat de vreemdeling door haar psychiatrische problematiek niet kon worden gehoord. Daarbij was het FMMU medisch Advies horen en beslissen van 6 augustus 2018 betrokken waarin staat dat de vreemdeling mocht worden gehoord. Deze uitspraak heeft de Afdeling bij uitspraak van 8 april 2020 (zaak nr. 201908369/1/V2) bevestigd.

3.2.    De vreemdeling heeft geen stukken overgelegd op grond waarvan zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanwege haar psychiatrische problemen niet kon worden gehoord. Dit betekent dat de staatssecretaris bij de wijziging van het terugkeerbesluit op 2 september 2021 van haar eerdere verklaring dat zij uit Nigeria afkomstig is, mocht uitgaan.

3.3.    Het betoog dat zij in Nigeria geen familie en opvang heeft en als psychiatrisch patiënt op straat zal moeten leven, dat zij is verwesterd en dat zij na terugkeer naar Nigeria haar minderjarige in Nederland verblijvende kinderen nooit meer zal kunnen zien, heeft zij niet nader toegelicht of gestaafd. Dit betoog kan er dan ook niet toe leiden dat de staatssecretaris haar niet meer kan verplichten om naar Nigeria te vertrekken. Ook haar stelling dat zij geen Nigeriaans paspoort heeft, leidt daar niet toe. Het lag op de weg van de vreemdeling om, zo nodig met hulp, een paspoort aan te vragen om te kunnen voldoen aan haar verplichting om de Europese Unie te verlaten en naar Nigeria te vertrekken.

4.       Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 1 april 2022 in zaak nr. NL21.14929;

III.      verklaart het beroep ongegrond;

IV.     veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.

w.g. Steendijk
voorzitter

w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2023

47