Uitspraak 202202727/1/A3


Volledige tekst

202202727/1/A3.
Datum uitspraak: 3 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het verzoek van:

[verzoekster], wonend te [woonplaats],

verzoekster,

om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 6 april 2022, in zaak nr. 202103745/3/A3.

Procesverloop

Bij uitspraak van 6 april 2022 in zaak nr. 202103745/3/A3, heeft de Afdeling het verzet van [verzoekster] tegen de uitspraak van de Afdeling van 29 oktober 2021 in zaak nr. 202103745/2/A3, ongegrond verklaard. De uitspraak van 6 april 2022 is aangehecht.

[verzoekster] heeft de Afdeling verzocht de uitspraak van 6 april 2022 te herzien.

[verzoekster] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 april 2023, waar [verzoekster], in persoon, is verschenen.

Overwegingen

1.       Bij uitspraak van 24 december 2019, in zaak nr. 201902978/2/A3, heeft de Afdeling het hoger beroep van [verzoekster] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 maart 2019 in zaak nr. 17/4568 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 17 juni 2020, in zaak nr. 201902978/3/A3, heeft de Afdeling het verzet van [verzoekster] tegen de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2019 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 28 april 2021 in zaak nr. 202003709/1/A3 heeft de Afdeling het verzoek van [verzoekster] om herziening van de uitspraken van 24 december 2019 in zaak nr. 201902978/2/A3 en 17 juni 2020 in zaak nr. 201902978/3/A3 afgewezen. Bij uitspraak van 29 oktober 2021, in zaak nr. 202103745/2/A3, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het verzoek van [verzoekster] om herziening van de uitspraak van 28 april 2021 in zaak nr. 202003709/1/A3 afgewezen. Bij uitspraak van 6 april 2022 in zaak nr. 202103745/3/A3 heeft de Afdeling het verzet van [verzoekster] tegen de uitspraak van de Afdeling van 29 oktober 2021 in zaak nr. 202103745/2/A3 ongegrond verklaard.

2.       [verzoekster] heeft de Afdeling verzocht de uitspraak van 6 april 2022 in zaak nr. 202103745/3/A3 te herzien, net als de daaraan voorafgaande uitspraken.

2.1.    Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt:

"De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:

a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,

b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en

c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden."

2.2.    Gelet op de omstandigheid dat op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb steeds van de oorspronkelijke uitspraak herziening kan worden gevraagd, indien de in dat artikel genoemde feiten en omstandigheden zich voordoen, heeft het doen van een verzoek om herziening van een uitspraak waarbij al eerder met toepassing van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb een verzoek om herziening van de oorspronkelijke uitspraak is afgewezen, geen zin. De Afdeling zal het verzoek van [verzoekster] daarom opvatten als een nieuw verzoek om herziening van de oorspronkelijke uitspraken van 24 december 2019 in zaak nr. 201902978/2/A3 en 17 juni 2020 in zaak nr. 201902978/3/A3.

2.3.    In de uitspraak van 24 december 2019, in zaak nr. 201902978/2/A3, heeft de Afdeling het hoger beroep van [verzoekster] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 maart 2019 in zaak nr. 17/4568 ongegrond verklaard omdat zij geen gronden heeft aangevoerd waarom volgens haar het oordeel van de rechtbank over het te laat maken van bezwaar tegen de registratie in de Basisregistratie Kadaster van haar perceel onjuist is. In de uitspraak van 17 juni 2020, in zaak nr. 201902978/3/A3, heeft de Afdeling het verzet van [verzoekster] tegen de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2019 ongegrond verklaard omdat de enkele stelling van [verzoekster] dat zij tijdig bezwaar heeft gemaakt, geen grond biedt om het oordeel van de rechtbank onjuist te achten.

2.4.    [verzoekster] heeft in het herzieningsverzoek onder meer aangevoerd dat het Kadaster onrechtmatig heeft gehandeld, dat de notaris fouten heeft gemaakt en dat zij door het Kadaster niet is gehoord. Wat [verzoekster] naar voren heeft gebracht kan niet worden aangemerkt als feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb. Het gaat hier om feiten en omstandigheden die al eerder waren aangevoerd dan wel eerder aangevoerd hadden kunnen worden. [verzoekster] heeft desgevraagd ter zitting bij de Afdeling ook erkend dat wat zij heeft aangevoerd in de kern neerkomt op wat zij al eerder heeft aangevoerd. Dat zij het niet eens is met de uitspraken van de Afdeling vormt gelet op artikel 8:119, eerste lid, van de Awb geen grond voor herziening en betekent dus niet dat de uitspraken moeten worden herzien.

3.       Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.

4.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Es, griffier.

w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Es
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2023

826