Uitspraak 202107621/1/R1


Volledige tekst

202107621/1/R1.
Datum uitspraak: 3 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Einighausen, gemeente Sittard-Geleen,

en

de raad van de gemeente Sittard-Geleen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Heistraat Einighausen" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 februari 2023, waar [appellante] en de raad, vertegenwoordigd door M. van Cleef, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan voorziet in de bouw van 15 woningen op de voormalige school- en sporthallocatie op de hoek van de Heistraat en Pastoor Bastinstraat in Einighausen. Deze school en sporthal zijn inmiddels gesloopt.  Verder is het voornemen om tussen de kerk en de nieuwe woningen, op de plek van de voormalige sporthal, een dorpsplein te creëren. Aan het plangebied was in het voorheen geldende bestemmingsplan "Guttecoven en Einighausen" de bestemming "Maatschappelijke voorzieningen" toegekend.

2.       [appellante] woont schuin tegenover het plangebied aan de [locatie] en vreest voor aantasting van haar woongenot en waardedaling van haar woning door het plan. Zij vreest dat met de komst van de woningen  een meer stedelijke omgeving zal ontstaan. Ook is er volgens haar op de langere termijn geen behoefte aan de nieuwe woningen.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Aantasting woongenot en waardedaling woning

4.       [appellante] voert aan dat de bouw van de woningen zal leiden tot aantasting van haar woongenot. Met dit plan wordt elke ruimte benut om te bouwen en daarmee wordt afbreuk gedaan aan de karakteristieke dorpskern met het uitzicht op de kerk. Met de komst van nieuwe woningen is de verwachting dat er een toename zal zijn van drukte en verkeer in het dorp. [appellante] voert verder aan dat woningbouw leidt tot verdere verstening en niet bijdraagt aan een beter milieu. Voor het plan moet een aantal bomen worden gekapt en door de nieuwe bebouwing zal er minder ruimte voor flora en fauna zijn. [appellante] stelt ook te vrezen voor waardevermindering van haar woning, omdat het plan ook sociale woningbouw mogelijk maakt.

4.1.    De woningen zijn voorzien op een locatie waar voorheen een school en sporthal stonden in de dorpskern van Einighausen. Op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan "Guttecoven en Einighausen" was op deze locatie al bebouwing ten behoeve van een brede maatschappelijke bestemming toegelaten. Gelet hierop heeft de raad voor de beoogde  herontwikkeling van deze locatie kunnen kiezen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat er geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat er met de komst van de woningen een significante toename zal zijn van de drukte in het dorp. Over de door [appellante] genoemde toename van het verkeer is in paragraaf 4.4.1 van de plantoelichting opgenomen dat op basis van de CROW-"rekentool" het toevoegen van de woningen zal leiden tot maximaal circa 99 extra motorvoertuigbewegingen per etmaal. Volgens deze tool genereert een basisschool van de omvang die eerder binnen het plangebied aanwezig was ongeveer 260 autobewegingen per etmaal. Verder verandert met het plan het uitzicht op de kerk vanuit de woning van [appellante] niet. Ten zuiden van de kerk is een dorpsplein voorzien, op de plek waar in het voorheen geldende bestemmingsplan bebouwing was toegestaan en de sporthal stond. De raad heeft blijkens paragraaf 2.2 van de plantoelichting ook rekening gehouden met de zichtlijnen op de kerk vanuit de Heistraat. Daarbij is in het plan ook ruimte voor groen aangewezen en is het voornemen om bestaande bomen waar mogelijk te incorporeren. In paragraaf 4.8 van de plantoelichting is toegelicht dat het plan in overeenstemming met de Wet Natuurbescherming kan worden gerealiseerd. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat [appellante] door de nieuwe bebouwing geen onevenredige nadelen zal ondervinden. Ook de vrees van [appellante] dat het plan tot een waardedaling van haar woning zal leiden, biedt geen grond voor het oordeel dat de raad bij de afweging van de belangen redelijkerwijs het plan niet heeft mogen vaststellen.

Het betoog slaagt niet.

Geen behoefte

5.       [appellante] voert aan dat de vergrijzing van de bevolking op langere termijn zal zorgen voor vrijkomend woningaanbod. Daarbij zijn de voorziene woningen volgens haar te klein om als levensloopbestendig te kunnen fungeren.

5.1.    De Afdeling begrijpt het betoog van [appellante] zo dat zij de behoefte aan de nieuwe woningen bestrijdt. De Afdeling zal haar betoog daarom toetsen aan de hand van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro), de zogenoemde ladder voor duurzame verstedelijking.

5.2.    Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (uitspraak van 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:353 (Goeree-Overflakkee)). Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van het toetsingskader van dit artikellid nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Deze bepaling schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

5.3.    De Afdeling stelt vast dat de in het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling van 15 woningen is aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dat de plantoelichting dient te voldoen aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Het uitgangspunt van deze bepaling (de ladder) is duurzaam ruimtegebruik en het benutten van locaties in bestaand stedelijk gebied. Op de locatie waar een schoolgebouw en sporthal stonden, komen er woningen. Het betreft dus een zogenoemde inbreidingslocatie in bestaand stedelijk gebied. Gelet hierop voldoet het plan aan dit uitgangspunt van de ladder. In paragraaf 3.1.3 van de plantoelichting, gelezen in samenhang met bijlage 1 bij deze toelichting is de beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling opgenomen aan de hand van het doorlopen van de ladder. De conclusie is dat er geen kwantitatieve behoefte is aan nieuwe woningen in Sittard-Geleen, maar wel een kwalitatieve behoefte aan het type woningen  waarin het plan voorziet, namelijk grondgebonden en levensloopbestendige woningen. Ook in de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg is onder andere vastgesteld dat wordt ingezet op het toevoegen van een dergelijk type woningen.

5.4.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen onder meer in haar uitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, onder 9.9, betekent de omstandigheid dat een kwantitatieve behoefte ontbreekt, nog niet dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Het plan maakt maximaal 15 grondgebonden, levensloopbestendige woningen in verschillende prijssegmenten mogelijk. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt dat de in het plan voorziene woningen in kwalitatief opzicht in een actuele regionale behoefte voorzien.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

6.       Het beroep is ongegrond.

7.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Boer
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2023

745-1036