Uitspraak 202302026/3/A3


Volledige tekst

202302026/3/A3.
Datum beslissing: 26 april 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op het verzoek van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Procesverloop

Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 april 2023, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van mr. S.F.M. Wortmann (hierna: de staatsraad), als voorzieningenrechter belast met de behandeling van de zaak met nummer 202302026/2/A3.

De staatsraad heeft niet in de wraking berust.

De staatsraad heeft geen schriftelijke reactie ingediend.

De wrakingskamer van de Afdeling heeft het verzoek om wraking ter zitting behandeld op 25 april 2023, waar [verzoeker] is gehoord. De staatsraad heeft geen gebruikgemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

Overwegingen

1.       Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

2.       [verzoeker] heeft aan zijn verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat het handelen van de staatsraad in de aanloop naar en tijdens de zitting van 20 april 2023 bij hem de vrees hebben gewekt dat de staatsraad partijdig en vooringenomen is, waardoor geen sprake is van een eerlijk proces.

2.1.    [verzoeker] betoogt daartoe dat de staatsraad zijn verzoeken van 3 april 2023 en 5 april 2023 om het door hem ingediende verzoek om voorlopige voorziening eerder op zitting te behandelen dan op 20 april 2023, heeft afgewezen. [verzoeker] betoogt dat de op de zitting gegeven uitleg van de staatsraad dat het op dit moment erg druk is bij de Afdeling en daarom zijn verzoek niet eerder kon worden behandeld, geen reden mag zijn om het verzoek om voorlopige voorziening niet eerder te behandelen. Ook betoogt hij dat hij heeft aangevoerd dat de politie betrokken had moeten worden bij de behandeling van deze zaak. De staatsraad is daar volgens [verzoeker] ten onrechte aan voorbijgegaan.

2.2.    [verzoeker] zet uiteen dat de burgemeester van Amersfoort (hierna: de burgemeester) op 18 april 2023 een schriftelijke uiteenzetting heeft gegeven in reactie op zijn hogerberoepschrift. [verzoeker] heeft de schriftelijke uiteenzetting per e-mail ontvangen op 19 april 2023, maar hij heeft een dag later pas kennisgenomen van de inhoud hiervan. [verzoeker] betoogt dat hij daarom op de dag van de zitting alleen mondeling heeft kunnen reageren op de schriftelijke uiteenzetting en dat hij daartoe slechts beperkt de gelegenheid heeft gekregen van de staatsraad. Verder betoogt [verzoeker] dat de staatsraad hem op de zitting niet in de gelegenheid heeft gesteld te reageren op een door de burgemeester mondeling gegeven antwoord op een vraag van de staatsraad. Hiermee heeft de staatsraad volgens [verzoeker] partijdig gehandeld, omdat zij hem niet in de gelegenheid heeft gesteld daarop te reageren en hij zijn standpunt dus niet heeft mogen toelichten.

2.3.    Tot slot betoogt [verzoeker] dat de staatsraad partijdig heeft gehandeld door op de zitting tegen hem te zeggen dat het onderliggende probleem niet met een juridische procedure kan worden opgelost en dat hij met de burgemeester en met zijn huisgenoot een afspraak moet maken om er samen uit te komen. [verzoeker] betoogt dat de staatsraad hiermee partijdig heeft gehandeld, omdat zij hiermee suggereert dat hij degene is die niet in gesprek wil met de andere betrokkenen. Maar volgens [verzoeker] is het tegendeel waar. Hij is namelijk degene geweest die verschillende keren tevergeefs heeft geprobeerd het probleem op te lossen door in gesprek te gaan en zonder juridische procedures.

3.       Op grond van het bepaalde in artikel 8:15 van de Awb moet in een wrakingsprocedure worden onderzocht of sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij geldt als maatstaf dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Het is aan de belanghebbende om aannemelijk te maken dat zich dergelijke bijzondere omstandigheden voordoen. Het subjectieve oordeel van de belanghebbende is niet doorslaggevend.

3.1.    De beslissingen van de staatsraad om de verzoeken van [verzoeker] om de zitting eerder te laten plaatsvinden af te wijzen, zijn processuele beslissingen. De vraag of dit soort beslissingen juist zijn, staat niet ter beoordeling in de wrakingsprocedure, omdat het instrument van wraking volgens vaste rechtspraak niet is bedoeld om als een rechtsmiddel tegen dergelijke processuele beslissingen te worden gebruikt. Zulke processuele beslissingen kunnen slechts leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek, als deze op zich, dan wel in onderlinge samenhang bezien, een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat daaruit blijkt van partijdigheid of vooringenomenheid van de staatsraad die de beslissingen heeft genomen. Daar is in dit geval geen sprake van. De wrakingskamer van de Afdeling is van oordeel dat uit de opmerking dat het op dit moment druk is bij de Afdeling, niet blijkt dat de staatsraad partijdig of vooringenomen is in deze procedure. Daarnaast is het verzoek om voorlopige voorziening binnen vier weken nadat het bij de Raad van State is ingekomen op een zitting behandeld. Hieruit blijkt evenmin dat de staatsraad het spoedeisende karakter van een voorlopige-voorzieningenprocedure niet heeft onderkend. Niet is gebleken dat partijen in dit geval niet zo spoedig mogelijk zijn uitgenodigd om op zitting te verschijnen (artikel 8:83, eerste lid, van de Awb). Ook de beslissing om eventueel de politie in de procedure te betrekken, is een dergelijke processuele beslissing. Uit wat [verzoeker] heeft aangevoerd, blijkt niet van partijdigheid of vooringenomenheid van de staatsraad bij de afhandeling van dat verzoek.

3.2.    Over het betoog van [verzoeker] dat de staatsraad hem op de zitting onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld om mondeling te reageren op de schriftelijke reactie van de burgemeester en dat hij van de staatsraad niet direct de gelegenheid heeft gekregen om op een door de burgemeester gegeven antwoord te reageren, merkt de wrakingskamer van de Afdeling op dat de leiding van de zitting op grond van artikel 8:61, eerste lid, van de Awb bij de voorzitter, in dit geval de staatsraad, berust. De beslissingen omtrent het verloop van de zitting en de orde in de zittingszaal, staan als zodanig in een wrakingsprocedure niet ter beoordeling. Het is de taak van de staatsraad om erop toe te zien dat partijen hun standpunten naar voren kunnen brengen en te bepalen hoeveel tijd zij daarvoor krijgen. Dat geldt ook voor de vragen die de staatsraad wil stellen en beantwoord wil zien. Omdat uit het proces-verbaal van de zitting van 20 april 2023 blijkt dat [verzoeker] door de staatsraad voldoende in de gelegenheid is gesteld om aan het begin van de zitting mondeling te reageren op de schriftelijke reactie van de burgemeester en aan het einde in de gelegenheid is gesteld om zijn slotopmerkingen te maken, ziet de wrakingskamer van de Afdeling in wat [verzoeker] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van partijdigheid of vooringenomen van de staatsraad. Een bij [verzoeker] bestaande vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid van de staatsraad is evenmin objectief gerechtvaardigd.

3.3.    Anders dan [verzoeker] betoogt, is de wrakingskamer van de Afdeling van oordeel dat uit het doen van de suggestie dat hij in gesprek zou moeten met de andere betrokkenen, niet blijkt dat de staatsraad partijdig of vooringenomen is. Uit het feit dat de staatsraad zich daarbij heeft gericht tot [verzoeker], kan niet worden geconcludeerd dat zij hem zou verwijten dat hij niet in gesprek zou willen gaan.

4.       Het verzoek om wraking van de staatsraad wordt afgewezen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. J.J.W.P. van Gastel, leden, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.

w.g. Knol
voorzitter

w.g. Tibold
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2023

853