Uitspraak 202200271/1/R4


Volledige tekst

202200271/1/R4.
Datum uitspraak: 3 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Rheden,
2.       Stichting Vivare, gevestigd te Arnhem,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Rheden,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Rheden-Haveland 2019" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en Vivare beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en Vivare hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 26 september 2022, waar [appellant sub 1], bijgestaan door [gemachtigde A] en mr. S. Haak, advocaat te Utrecht, Vivare, vertegenwoordigd door [gemachtigde B] en ook bijgestaan door mr. Haak, en de raad, vertegenwoordigd door ir. R.J. Bos en M. Peters, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het bestemmingsplan is een actualiserend plan en omvat het geluidgezoneerde bedrijventerrein Haveland in Rheden en enkele percelen in de directe omgeving daarvan.

[appellant sub 1] woont aan de [locatie] te Rheden. Vivare is een woningbouwcorporatie en eigenaar van twintig sociale huurwoningen aan de Havelandseweg 28 tot en met 50bis te Rheden. Zowel de woning van [appellant sub 1] als de woningen van Vivare hebben op grond van het bestemmingsplan de enkelbestemming "Bedrijventerrein" met onder meer de functieaanduiding "wonen" gekregen. Onderdeel van de planregeling voor deze woningen is een uitsterfregeling. Dit houdt onder andere in dat de woningen met niet meer dan 5% mogen worden vergroot en niet mogen worden herbouwd als ze, anders dan door een calamiteit, worden gesloopt. De reden dat de raad voor deze uitsterfregeling heeft gekozen, is omdat hij daarmee bestaande woningen op het bedrijventerrein Haveland die onder het overgangsrecht vielen van het voorheen geldende bestemmingsplan, een passende bestemming wilde geven.

[appellant sub 1] en Vivare komen op tegen het bestemmingsplan. Zij willen dat hun woningen de bestemming "Wonen" krijgen.

Hoe beoordeelt de Afdeling het bestemmingsplan?

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

3.       De relevante wetgeving en planregels zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Onzorgvuldig historisch onderzoek

4.       [appellant sub 1] en Vivare betogen dat het historisch planologisch-juridisch onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd. Dat onderzoek is opgenomen in de memo "Woningen en geluidhinder bedrijventerrein Haveland", bijlage 1 bij de plantoelichting. Zij stellen dat het onderzoek niet volledig is. Met name is volgens hen niet goed gekeken naar het bestemmingsplan uit 1968, onder welk plan alle betrokken woningen volgens [appellant sub 1] en Vivare een woonbestemming hadden. Ook is niet gekeken naar het bestemmingsplan uit 1986. Onder dat laatste plan hebben de woningen volgens hen niet, zoals in het historisch onderzoek staat, de bestemming "Bedrijventerrein" gekregen.

4.1.    De Afdeling stelt vast dat het historisch-planologisch onderzoek onderdeel uitmaakt van een onderzoek naar geluidhinder en in dat kader, ter verduidelijking van de huidige situatie, de historische achtergrond van de woningen bij het bedrijventerrein schetst. Dit historisch-planologisch onderzoek ligt echter niet ten grondslag aan het besluit om het bestemmingsplan vast te stellen. Enige onvolkomenheid in het onderzoek kan daarom niet worden aangemerkt als een gebrek in het besluit, wat verder ook zij van de deugdelijkheid van het historisch-planologisch onderzoek. De bestemming van de woningen in de bestemmingsplannen uit 1968 en 1986 is in dit geval ook niet van belang voor de afweging van de raad in het huidige bestemmingsplan. Vast staat dat de woningen onder het voorgaande bestemmingsplan "Rheden-Oost" uit 2009 niet voor woongebruik waren bestemd, zodat dat gebruik onder het overgangsrecht viel. Dat dat onder de bestemmingsplannen van daarvoor wellicht anders is geweest, maakt niet dat de raad bij het huidige bestemmingsplan een andere afweging had moeten maken.

Het betoog slaagt niet.

Uitvoerbaarheid

5.       Vivare betoogt verder dat het realiseren van de bestemming "Bedrijventerrein" op de locatie van de woningen niet uitvoerbaar is, omdat er geen plannen zijn om de woningen af te breken en te vervangen door bedrijven.

5.1.    Alleen het feit dat het bestemmingsplan de bestemming "Bedrijventerrein" geeft aan de woningen van Vivare, betekent niet dat die woningen plaats moeten maken voor bedrijven. De woningen hebben op grond van het bestemmingsplan ook de functieaanduiding "wonen", zodat wonen daar is toegestaan (artikel 3.1, onder c, onder 3, van de planregels). In zoverre is de bestemming uitvoerbaar.

Het betoog slaagt niet.

Tweemaal overgangsrecht

6.       [appellant sub 1] en Vivare stellen zich op het standpunt dat de uitsterfregeling die onder het bestemmingsplan voor hun woningen geldt, in wezen een vorm van overgangsrecht is. Zij betogen dat deze regeling daarom niet mocht worden getroffen, aangezien de woningen onder het voorgaande bestemmingsplan al onder het overgangsrecht vielen. Zij wijzen op jurisprudentie van de Afdeling, waarin staat dat het niet is toegestaan om bestaand gebruik tweemaal achterelkaar onder het overgangsrecht te brengen.

6.1.    Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is het in beginsel niet toegestaan om bestaand gebruik dat onder het voorgaande bestemmingsplan onder het overgangsrecht viel, weer onder het overgangsrecht te brengen in een nieuw bestemmingsplan. Een uitsterfregeling is, anders dan [appellant sub 1] en Vivare veronderstellen, echter geen overgangsrecht zoals hier is bedoeld, maar een bijzondere vorm van positief bestemmen. Het is in beginsel wel toegestaan om in een situatie, zoals deze situatie, waarin bestaand gebruik onder het overgangsrecht van het voorgaande bestemmingsplan viel, een uitsterfregeling voor dat gebruik te treffen in het nieuwe bestemmingsplan. Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1757, onder 7.8 en 7.9.

Het betoog slaagt niet.

Ondeugdelijke uitsterfregeling

7.       [appellant sub 1] en Vivare betogen dat de uitsterfregeling ondeugdelijk is. Zij wijzen erop dat de uitsterfregeling geen datum geeft waarop het gebruik van de woningen afloopt, zodat het gebruik in principe eindeloos kan voortduren. Bovendien stellen [appellant sub 1] en Vivare dat de regeling tegenstrijdigheden bevat, omdat in de bouwregels niet is opgenomen dat op hun percelen na een eventuele sloop van de woningen niet opnieuw woningen mogen worden gebouwd, terwijl wel is opgenomen dat de percelen op dat moment niet meer voor wonen mogen worden gebruikt.

7.1.    In artikel 3.5, tweede lid, van de planregels staat dat de gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "wonen" niet meer voor wonen mogen worden gebruikt na sloop van de daar aanwezige bestaande woning. Anders dan [appellant sub 1] en Vivare veronderstellen, betekent dat niet dat er zonder meer een woning op die gronden mag worden teruggebouwd, die vervolgens niet mag worden gebruikt voor wonen. Het verbod om zonder omgevingsvergunning gronden te gebruiken in afwijking van het bestemmingsplan dat is opgenomen in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, omvat namelijk ook bouwen ten dienste van dat afwijkende gebruik (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU1640, onder 2.6.1). Als na sloop van de bestaande woning weer een nieuwe woning op de gronden gebouwd wordt, dan geldt dat bouwen daarom al als gebruiken in de zin van artikel 3.5, tweede lid, van de planregels. Dat betekent dat in het bestemmingsplan geen apart bouwverbod voor woningen hoeft te worden opgenomen.

Het feit dat in de uitsterfregeling geen einddatum is opgenomen, maakt de regeling ook niet ondeugdelijk. Een concrete einddatum is namelijk niet noodzakelijk bij een uitsterfregeling.

Het betoog slaagt niet.

Wet geluidhinder

8.       [appellant sub 1] en Vivare betogen dat de raad in het besluit ten onrechte heeft aangenomen dat hun woningen niet worden aangemerkt als woningen onder de Wet geluidhinder. Het gevolg hiervan is volgens hen dat de woningen ten onrechte niet de bescherming krijgen waar zij recht op hebben op grond van de Wet geluidhinder. Dit is op grond van die wet niet toegestaan, zo betogen [appellant sub 1] en Vivare.

8.1.    Op de zitting is gebleken dat de raad het eens is met [appellant sub 1] en Vivare dat hun woningen voldoen aan de begripsomschrijving van "woning" in artikel 1 van de Wet geluidhinder. De woningen komt echter, anders dan [appellant sub 1] en Vivare betogen, toch niet de bescherming toe van de geluidszone rondom een terrein zoals is bedoeld in de artikelen 40 en 44 van die wet. Dit is zo, omdat de woningen onder het bestemmingsplan op het gezoneerde industrieterrein liggen, en niet in de geluidszone daaromheen. De Wet geluidhinder biedt geen geluidbescherming voor woningen gelegen op het gezoneerde industrieterrein.

Het betoog slaagt niet.

Omvang en geluidszonering bedrijventerrein

9.       [appellant sub 1] en Vivare betogen dat er geen noodzaak bestaat voor de uitsterfregeling, omdat het bedrijventerrein kan worden verkleind en de geluidszonering kan worden aangepast. Zij wijzen er in dit verband op dat een deel van het terrein momenteel leeg staat en dat de beschikbare geluidsruimte niet wordt gebruikt. Zij verwachten ook niet dat dat in de afzienbare toekomst anders zal zijn gelet op de algemene maatschappelijke trend dat bedrijven steeds stiller worden.

9.1.    De raad heeft toegelicht dat hij het bedrijventerrein niet wil verkleinen of aanpassen. Hij wijst erop dat bedrijventerrein Haveland het enige gezoneerde industrieterrein in de gemeente is. Het terrein is ingericht op de huisvesting van bedrijven met een hoge geluidsproductie (de zogenoemde ‘grote lawaaimakers’). Gelet op de ligging aan de rivier is bedrijventerrein Haveland daar ook de meest geschikte locatie voor. De raad wenst dit bedrijventerrein en de huidige geluidszonering te behouden met het oog op de mogelijkheden van de daar gevestigde bedrijven en de plaatselijke werkgelegenheid. Het is weliswaar juist dat op dit moment enkele bedrijfslocaties leeg staan en niet de gehele geluidsruimte wordt gebruikt, maar de raad verwacht dat die locaties door nieuwe bedrijven zullen worden ingenomen. Een beperking van de mogelijkheden zal volgens de raad het bedrijventerrein minder aantrekkelijk maken voor de vestiging van nieuwe bedrijven.

9.2.    De keuze om het bedrijventerrein in ongewijzigde omvang te behouden en daarbij ook de voorkeur te geven aan het behoud van de bestaande geluidszonering boven het geven van een positieve woonbestemming aan de betrokken woningen, valt binnen de beleidsruimte van de raad. Gelet op de toelichting van de raad, met name over de lokale belangen, de ligging van het bedrijventerrein en het gebrek aan alternatieve locaties voor geluidsproducerende bedrijvigheid binnen de gemeente, heeft de raad die keuze mogen maken.

Het betoog slaagt niet.

Berekening geluidsbelasting

10.     [appellant sub 1] en Vivare betogen dat de raad is uitgegaan van de verkeerde geluidmetingen bij de berekening van de geluidsbelasting op hun woningen. Zij stellen dat de geluidmetingen uit 2016, waar de raad zich op baseert, niet representatief meer zijn voor de situatie, omdat op dit moment geen sprake is van geluidsoverlast bij de woningen. [appellant sub 1] wijst erop dat enkele bedrijven zijn vertrokken van het bedrijventerrein en daarom daar geen geluid meer produceren. Ook wijst zij erop dat het bedrijf De Meteoor geluiddempende maatregelen heeft genomen.

10.1.  De berekening van de geluidsbelasting op de woningen op het bedrijventerrein staat in het rapport "Woningen op industrieterrein Haveland" van DGMR van 14 oktober 2021, dat als bijlage 2 bij de plantoelichting is gevoegd. In dit rapport staat dat voor de berekening gebruik is gemaakt van een rekenmodel, waarbij gegevens zijn gebruikt over de aanwezige geluidbronnen. Deze gegevens gaan uit van de bij vergunning toegestane geluidsproductie van de bedrijven op het bedrijventerrein. Deze geluidsproductie is geverifieerd met de door [appellant sub 1] en Vivare genoemde geluidmetingen uit 2016, die als bijlage 4 bij de plantoelichting zijn gevoegd. Voor het bepalen van de geluidsbelasting van het bedrijf De Meteoor zijn aanvullende geluidmetingen verricht in 2021, naar aanleiding van de geluiddempende maatregelen die dat bedrijf heeft getroffen. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat het rekenmodel niet uitsluitend met meetgegevens werkt, maar juist met name met de geluidsniveaus die zijn toegestaan bij vergunning. Dit is gedaan, omdat bij een willekeurige meting niet met zekerheid kan worden gezegd dat de geluidsproductie van een bedrijf tijdens die momentopname in overeenstemming is met wat is toegestaan. Wat betreft het feit dat de berekening nog gegevens gebruikt van bedrijven die zijn vertrokken, heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat dat de berekening niet onbetrouwbaar maakt. De raad wijst erop dat de leegstaande bedrijfspanden zonder meer weer in gebruik kunnen worden genomen door nieuwe bedrijven met een soortgelijke geluidsproductie als de vertrokken ‘grote lawaaimakers’. Door de geluidszonering van het bedrijventerrein is dat volgens de raad toegestaan en zelfs voor de hand liggend. Het is daarom volgens de raad realistischer om bij de berekening van het geluidsniveau bij de woningen rekening te houden met een reservering van die geluidsruimte, die nieuwe bedrijven ter beschikking zal staan, dan met de huidige, tijdelijke situatie waarin van die ruimte geen gebruik wordt gemaakt.

10.2.  Het bedrijventerrein Haveland is een gezoneerd industrieterrein, waar ‘grote lawaaimakers’ mogen worden gevestigd. Dit zijn bedrijven met een hoge geluidsproductie. Hoewel niet alle bedrijfspanden op bedrijventerrein Haveland op dit moment in gebruik zijn, is de Afdeling van oordeel dat bij de berekening van de geluidsbelasting op de woningen van [appellant sub 1] en Vivare wel mocht worden gerekend met de geluidsbelasting die te verwachten zal zijn wanneer nieuwe bedrijven hun intrek nemen in die panden. Daarbij mocht ook gebruik gemaakt worden van de vergunningsgegevens van de bedrijven die daar voorheen aanwezig waren, aangezien aannemelijk is dat de geluidsproductie van nieuw te vestigen bedrijven daarmee vergelijkbaar zal zijn. De feitelijke ervaring van de bewoners van de betrokken woningen op dit moment is daarom ook geen goed uitgangspunt voor het bepalen van de geluidsbelasting op hun woningen.

De Afdeling is van oordeel dat de berekening van DGMR is gestoeld op de juiste uitgangspunten. Anders dan [appellant sub 1] en Vivare stellen, is hierbij wel rekening gehouden met de stand van zaken bij De Meteoor.

Het betoog slaagt niet.

Geluidsschermen

11.     [appellant sub 1] en Vivare betogen dat de raad er ten onrechte van uitgaat dat de door de raad geconstateerde geluidsbelasting bij de woningen niet kan worden verholpen. Zij stellen zich op het standpunt dat het geluid tot een aanvaardbaar niveau kan worden teruggebracht door het plaatsen van geluidsschermen. De raad heeft te weinig onderzoek verricht naar deze mogelijkheid en die zonder deugdelijke onderbouwing van de hand gewezen, zo brengen [appellant sub 1] en Vivare naar voren.

11.1.  De raad wijst op het rapport "Woningen op industrieterrein Haveland" van DGMR van 14 oktober 2021. Hierin staat dat het geluidsniveau bij de woningen kan worden teruggebracht tot een aanvaardbaar niveau met de plaatsing van een aantal geluidsschermen. Het gaat om een scherm van ten minste 5,5 m hoog en 15 m breed bij de Veerweg en, vlak langs de Havelandseweg, twee schermen van ten minste 8 m hoog en 140 m en 180 m lang. De raad vindt zulke geluidsschermen door de omvang daarvan maar ook de locatie vlak langs de weg niet wenselijk. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling op dat standpunt mogen stellen. De Afdeling neemt daarbij ook in aanmerking dat de raad het niet met zekerheid in zijn macht heeft om alle benodigde schermen te (doen) plaatsen, aangezien verschillende schermen, zoals de raad op de zitting heeft toegelicht, op gronden van derden zouden moeten worden geplaatst en die plaatsing hier juridisch niet kan worden afgedwongen.

Het betoog slaagt niet.

Woon- en leefklimaat

12.     [appellant sub 1] en Vivare betogen dat de raad geen uitsterfregeling had mogen treffen gelet op het standpunt van de raad dat het woon- en leefklimaat te slecht is om de woningen een positieve woonbestemming te geven. Als ervan moet worden uitgegaan dat de woningen niet geschikt zijn om in te wonen, dan mag dat gebruik ook niet nog langer worden toegestaan onder een uitsterfregeling, zo betogen [appellant sub 1] en Vivare.

12.1.  De raad heeft op de zitting toegelicht dat het woon- en leefklimaat bij de woningen niet zo slecht is dat de bewoners die woningen onmiddellijk zouden moeten verlaten. Met name is daarbij volgens de raad de geringere geluidsbelasting in de nacht van belang. In dit verband verwijst hij naar een brief met aanbevelingen van de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden van 21 augustus 2019, die als bijlage 7 bij de plantoelichting is gevoegd.

12.2.  De Afdeling stelt vast dat in de brief staat "Daar waar het gaat om het behouden van (een minimale) woonkwaliteit is van belang met name te (blijven) zorgen voor een goede nachtrust." In het eerder genoemde onderzoek van DGMR staat dat de geluidsbelasting in de vorm van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) bij de woning van [appellant sub 1] 63 dB(A) bedraagt in de nacht. Bij de woningen van Vivare aan de Havelandseweg 28 tot en met 50bis is dat 61 dB(A). Deze geluidsbelasting is volgens de raad nog aanvaardbaar. Hij baseert zich daarbij, zo heeft de raad op de zitting toegelicht, op de in het onderzoek van DGMR genoemde Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Daarin staat dat onder omstandigheden een geluidsniveau tot 65 dB(A) voor bedrijfswoningen op een gezoneerd industrieterrein nog aanvaardbaar kan zijn. [appellant sub 1] en Vivare hebben dit uitgangspunt niet bestreden.

De Afdeling is van oordeel dat de raad zich gelet op het voorgaande op het standpunt heeft mogen stellen dat de geluidssituatie niet zodanig is dat een uitsterfregeling niet aanvaardbaar is.

Het betoog slaagt niet.

Belangenafweging

13.     [appellant sub 1] en Vivare betogen dat de raad te weinig gewicht heeft toegekend aan hun belangen. [appellant sub 1] wijst er in dit verband op dat het feit dat haar woning niet voor wonen is bestemd, haar een groot gevoel van onrust geeft. Zij vreest ook dat haar woning niet meer te verkopen zal zijn. Vivare wijst er in dit verband op dat het op enig moment uit financieel oogpunt, maar ook gelet op haar verplichtingen als goed verhuurder, niet meer aanvaardbaar zal zijn om te volstaan met renovatie van haar woningen. Sloop en volledige nieuwbouw is volgens Vivare dan wellicht aangewezen. Het is in haar belang als eigenaar van de woningen om daar de mogelijkheid voor te hebben, zo betoogt Vivare.

13.1.  De raad heeft er bij de beantwoording van de zienswijzen op gewezen dat de huidige bestemming met de uitsterfregeling niet slechter is dan het overgangsrecht van het voorgaande bestemmingsplan "Rheden-Oost", waar de woningen onder vielen. Dat is naar het oordeel van de Afdeling juist. De uitsterfregeling is niet restrictiever dan dat overgangsrecht en biedt bovendien de zekerheid dat het woongebruik is toegestaan. De regeling is zelfs nog wat ruimer dan een gebruikelijke uitsterfregeling, omdat het verbod op verder woongebruik niet ingaat na een gebruiksonderbreking, maar pas bij sloop van de bestaande woningen. Dat betekent dat de raad mocht aannemen dat verkoop ook onder deze bestemmingsregeling mogelijk moet worden geacht. De raad heeft toegelicht dat hij voor deze uitsterfregeling heeft gekozen om aan de belangen van de eigenaren van de woningen tegemoet te komen. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [appellant sub 1] en Vivare.

Het betoog slaagt niet.

Uitkoop

14.     [appellant sub 1] en Vivare betogen dat de raad niet voldoende heeft onderbouwd waarom de gemeente het eigendom van de betrokken woningen niet overneemt. Zij stellen dat het, gelet op het standpunt van de raad dat het woon- en leefklimaat bij de woningen slecht is en maatregelen zoals geluidsschermen niet wenselijk zijn, voor de hand zou liggen dat de gemeente de eigenaren van de betrokken woningen uitkoopt. Hierdoor zou een einde worden gemaakt aan de problematische situatie zonder ernstig financieel nadeel voor de huiseigenaren.

14.1.  In de memo "Woningen en geluidhinder bedrijventerrein Haveland" wordt besproken of het wenselijk is dat de gemeente de betrokken woningen, waaronder die van [appellant sub 1] en Vivare, opkoopt. In dit stuk staat dat de kosten daarvan naar het prijspeil van 2016 tussen € 3,5 miljoen en € 4 miljoen worden geschat. Naar het prijspeil van 2019 zou het bedrag tussen € 3,85 miljoen en € 4,4 miljoen liggen. De raad heeft zich zowel in die memo als op de zitting bij de Afdeling op het standpunt gesteld dat opkopen van de woningen, gelet op dat bedrag, niet wenselijk is, ook gezien het feit dat de bewoners van de betrokken woningen volgens de raad niet urgent hoeven te vertrekken. De Afdeling is van oordeel dat de raad hiermee voldoende heeft gemotiveerd waarom hij de voorkeur geeft aan de uitsterfregeling.

Het betoog slaagt niet.

Gelijkheidsbeginsel

15.     [appellant sub 1] en Vivare betogen dat de raad in strijd handelt met het gelijkheidsbeginsel door hun woningen niet een woonbestemming te geven. Zij wijzen erop dat de woningen aan de Havelandseweg 52 tot en met 70 en Dorpsstraat 10 wel een woonbestemming hebben gekregen, terwijl die woningen volgens [appellant sub 1] en Vivare in relevant opzicht gelijk zijn aan die van hen. De woningen aan de Havelandseweg 52 tot en met 70 liggen in de nabijheid van de woningen aan de Havelandseweg 28 tot en met 50bis en zijn volgens hen om die reden vergelijkbaar. De woning aan de Dorpsstraat 10 ligt, net als de woning van [appellant sub 1], naast het bedrijf De Meteoor, zodat de geluidsbelasting op die woning vergelijkbaar is met die van haar, zo betogen [appellant sub 1] en Vivare.

15.1.  De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [appellant sub 1] en Vivare genoemde woningen niet op relevante punten gelijk zijn aan hun woningen. Ter toelichting van dit standpunt heeft hij erop gewezen dat de woningen aan de Havelandseweg 52 tot en met 70 onder het voorgaande bestemmingsplan "Rheden-Oost", anders dan de woningen van [appellant sub 1] en Vivare, een woonbestemming hadden. Dat maakt de uitgangssituatie anders bij die woningen. Op de zitting heeft de raad hieraan toegevoegd dat sprake is van een andere akoestische situatie bij de woning aan de Dorpsstraat 10 dan bij de woning van [appellant sub 1], omdat De Meteoor elektrische heftrucks inzet aan de zijde van het bedrijf waaraan de woning aan de Dorpsstraat 10 ligt, maar niet aan de zijde van de woning van [appellant sub 1]. Bovendien ligt haar woning volgens de raad in de nabijheid van een ander geluidsproducerend bedrijf, en de woning aan de Dorpsstraat 10 niet.

15.2.  Het is de Afdeling niet gebleken dat hier sprake is van gelijke gevallen. De bestemming onder het voorgaande bestemmingsplan en de ligging van de door [appellant sub 1] en Vivare genoemde woningen ten opzichte van de verschillende geluidsbronnen op het bedrijventerrein zijn anders dan bij hun woningen. De geluidsbelasting op de woning aan de Dorpsstraat 10 is volgens het onderzoek "Woningen op industrieterrein Haveland" ook beduidend minder dan die op de woning aan de [locatie]: de piekbelasting daar is overdag 60 dB(A) tegenover 80 dB(A) bij de woning van [appellant sub 1]. Dit alles maakt dat de uitgangspositie voor de genoemde woningen anders is. Daarom mag de afweging van de raad met betrekking tot de toe te kennen bestemming ook anders zijn.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

16.     De beroepen zijn ongegrond.

17.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Gundelach
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Loo
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2023

418-860

Bijlage wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk, […]

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet;

[…]

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:

[…]

c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;

[…]

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,

2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of

3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;

[…]

Wet geluidhinder

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[…]

woning: gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van het bestemmingsplan, de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening, of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van laatstgenoemde wet;

[…]

Artikel 40

Indien bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, wordt daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

Artikel 44

De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege het betrokken industrieterrein, van de gevel van woningen binnen een krachtens artikel 40 vast te stellen zone is, behoudens artikel 45, 50 dB(A).

Bestemmingsplan "Rheden-Haveland 2019"

Artikel 3. Bedrijventerrein.

3.1 Bestemmingsomschrijving

a.       De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijfsactiviteiten, waarbij geldt dat:

1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan van categorie 1 en 2 van Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten Haveland alsmede de aldaar genoemde opslagen en installaties;

2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan van categorie 2 tot en met categorie 3.1 van Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten Haveland alsmede de aldaar genoemde opslagen en installaties;

3. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan van categorie 2 tot en met categorie 3.2 van Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten Haveland alsmede de aldaar genoemde opslagen en installaties;

4. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1' bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan van categorie 2 tot en met categorie 4.1 van Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten Haveland alsmede de aldaar genoemde opslagen en installaties;

b.       In aanvulling op het bepaalde in lid a onder 1 tot en met 5 zijn tevens toegestaan bedrijfsactiviteiten voor zover vermeld in Bijlage 2 Lijst specifieke bedrijven en uitsluitend ter plaatse van het aangegeven adres;

c.       In aanvulling op het bepaalde in lid a zijn de gronden tevens bestemd voor:

1. overige functies voor zover vermeld in Bijlage 3 Lijst overige functies en uitsluitend ter plaatse van het aangegeven adres;

[…]

3. wonen ter plaatse van de aanduiding 'wonen' dan wel ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats', evenwel met inachtneming van het bepaalde in lid 3.5 onder 2;

[…]

3.2.2 Woningen

Ter plaatse van de aanduiding 'wonen' gelden voor woningen de volgende regels:

a. het bestaande aantal woningen mag niet worden vermeerderd;

b. de bestaande oppervlaktes, maten, afmetingen en dakhellingen mogen met niet meer dan 5% worden vermeerderd/verhoogd.

[…]

3.5 Specifieke gebruiksregels

[…]

2. Ter plaatse van de aanduiding 'wonen' dan wel van de aanduiding 'woonwagenstandplaats' geldt dat het wonen uitsluitend is toegestaan zolang de bestaande woning dan wel de bestaande woonwagen aanwezig is, al dan niet na gebruikmaking van artikel 3.2.2 onder b dan wel 3.2.3 onder b. Na sloop van de bestaande woning dan wel de bestaande woonwagen, anders dan ten gevolge van een calamiteit, mogen de gronden niet meer worden gebruikt voor het wonen.

[…]