Uitspraak 202200489/1/R4


Volledige tekst

202200489/1/R4.
Datum uitspraak: 3 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant] en anderen, allen wonend te Soest,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 27 december 2021 in zaak nr. 21/55 in het geding tussen:

[appellant] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Soest.

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2020 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een bedrijfsverzamelgebouw op het perceel [locatie] te Soest.

Bij besluit van 26 november 2020 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij tussenuitspraak van 8 oktober 2021 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om een in die uitspraak geconstateerd gebrek van dat besluit, te herstellen.

Bij brief van 29 oktober 2021 heeft het college de motivering van het besluit van 26 november 2020 aangevuld.

Bij uitspraak van 27 december 2021 (hierna ook: de einduitspraak) heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen tegen het besluit van 26 november 2020 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De tussenuitspraak en de einduitspraak zijn aangehecht.

[appellant] en anderen hebben tegen de einduitspraak hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 26 september 2022, waar [appellant] en anderen, bij monde van [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. B.W.B.M. van den Bosch en mr. P.S. Dijkstra, zijn verschenen.

Na het sluiten van het onderzoek op de zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend.

Het college heeft een nader stuk ingediend en [appellant] en anderen hebben daarop gereageerd.

[appellant] en anderen, het college en [vergunninghouder] hebben afgezien van de mogelijkheid van een tweede zitting. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek weer gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       [vergunninghouder] wil een bedrijfsverzamelgebouw met tien units bouwen op het perceel [locatie] te Soest. Het college heeft hem hiervoor een omgevingsvergunning verleend. [appellant] en anderen wonen allen in de directe omgeving van het perceel. Zij zijn tegen de bouw van het bedrijfsverzamelgebouw, want zij vrezen voor parkeeroverlast.

2.       De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Uitspraak van de rechtbank

3.       De rechtbank heeft, voor zover hier relevant, bij tussenuitspraak geoordeeld dat het college bij het besluit van 26 november 2020 ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Niet duidelijk was namelijk of de bij het bouwplan genoemde parkeergelegenheid op het perceel alleen dient voor het nieuwe bedrijfsverzamelgebouw, of ook voor de andere, al bestaande bebouwing op het perceel. De rechtbank heeft het college bij tussenuitspraak de gelegenheid gegeven om de motivering op dat punt aan te vullen. Het college heeft dat gedaan. Bij einduitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de gegeven motivering daarmee voldoende was. Daarom heeft de rechtbank, nadat zij het besluit had vernietigd, de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. Dat betekent, zoals de rechtbank heeft overwogen, dat [vergunninghouder] het bedrijfsverzamelgebouw overeenkomstig de aan hem verleende omgevingsvergunning mag bouwen, tenzij hierover in hoger beroep anders wordt geoordeeld.

Hoger beroep

4.       [appellant] en anderen zijn het niet eens met de einduitspraak van de rechtbank, voor zover de rechtbank daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. Zij komen daartegen in hoger beroep op. Zij beperken zich daarbij tot de parkeerproblematiek. De Afdeling bespreekt daarom niet de overige gronden die in beroep aan bod zijn gekomen.

Parkeren

5.       [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de door het college na de tussenuitspraak gegeven motivering over het aspect parkeren voldoende is. Zij stellen hiertoe ten eerste dat de aanvullende motivering van het college niet méér informatie omvat dan wat op de zitting van de rechtbank is besproken, en daarom niet volledig is. Ten tweede beantwoordt de aanvullende motivering van het college volgens hen niet aan de eisen die de rechtbank daaraan heeft gesteld, omdat de parkeerplaatsen die op de overgelegde plattegrond van het perceel zijn ingetekend, niet allemaal daadwerkelijk bruikbaar zijn. Op de zitting bij de Afdeling hebben [appellant] en anderen toegelicht dat het hierbij in het bijzonder gaat om vier parkeerplaatsen die zijn voorzien naast de bestaande opslagruimte op het perceel. [appellant] en anderen stellen, onder verwijzing naar de Nota parkeernormen auto en fiets (hierna: de Nota parkeernormen) en het document NEN 2443 ‘Parkeren en stallen van personenauto's op terreinen en in garages’, dat de strook grond tussen die opslagruimte en de perceelgrens te smal is om auto’s te parkeren, zodat de daar ingetekende vier plaatsen volgens hen niet mogen worden meegeteld. Daarom menen zij dat het aantal voorziene parkeerplaatsen nog altijd minder is dan is voorgeschreven in het bestemmingsplan en de Nota parkeernormen. Gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank ten onrechte geconcludeerd dat er voldoende parkeergelegenheid zal zijn bij het bedrijfsverzamelgebouw, zo betogen [appellant] en anderen.

5.1.    Het college stelt in de schriftelijke uiteenzetting dat er voldoende ruimte is op het perceel om alle benodigde parkeerplaatsen te realiseren voor zowel het nieuw te bouwen bedrijfsverzamelgebouw als de bestaande bebouwing. Hij stelt zich op het standpunt dat dat ook voldoende duidelijk in de aanvullende motivering staat. Op de zitting bij de Afdeling heeft het college gesteld dat de strook grond tussen de bestaande opslagruimte en de perceelgrens ongeveer 4 m breed is en daardoor breed genoeg om (vier) auto’s achter elkaar te parkeren en erlangs te kunnen rijden. Nadat de Afdeling hierom had verzocht, heeft het college de breedte van de strook gemeten en bericht dat die ten minste 4,65 m bedraagt.

5.2.    De bestaande bebouwing op het perceel [locatie] bestaat uit een woning en bedrijfsruimte. Daar komt volgens de omgevingsvergunning het bedrijfsverzamelgebouw bij. De verplichting om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid bij de bebouwing bestaat op grond van het bestemmingsplan "Soestdijkse Grachten", zoals dat daarna is herzien met het paraplubestemmingsplan "Retail en parkeernormen auto en fiets 2017". Voor de precieze aantallen parkeerplaatsen wordt in dat plan verwezen naar de Nota parkeernormen (3e herziening).

De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak overwogen dat het college in zijn berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen op het perceel niet inzichtelijk heeft gemaakt of de bestaande bebouwing is meegerekend. In zijn aanvullende motivering van 29 oktober 2021 heeft het college uiteengezet dat op het perceel ruimte moet zijn voor 22 parkeerplaatsen, uitgaande van in totaal 1.017 m² bestaande en nieuwe bedrijfsruimte en de bestaande woning van 133 m². Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het perceel hiervoor voldoende ruimte biedt. Hij heeft daarbij een plattegrond van het perceel gevoegd, waar 22 parkeerplaatsen op zijn ingetekend.

De Afdeling overweegt dat de berekening aan de hand van de Nota parkeernormen op zichzelf juist is. De vraag of bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen rekening is gehouden met de bestaande bebouwing, is daarmee ook beantwoord. [appellant] en anderen bestrijden het aantal parkeerplaatsen van 22 niet. Dat het college geen extra informatie heeft gegeven dan wat op de zitting van de rechtbank is besproken, maakt niet dat de einduitspraak op dit punt onjuist is. Met de aanvullende motivering heeft het college namelijk moeten herstellen wat ontbrak aan de motivering van het besluit van 26 november 2020, en dat heeft hij gedaan.

De Afdeling overweegt daarbij dat het college de omgevingsvergunning, voor zover op dit punt relevant, alleen mag weigeren, als aannemelijk is dat het bouwplan het onmogelijk maakt om de gebruiksregel inzake parkeren in acht te nemen, dus als aannemelijk is dat op het terrein van [vergunninghouder] niet kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Gelet op de overgelegde situatietekening is niet aannemelijk dat op het terrein onvoldoende ruimte is voor 22 parkeerplaatsen, al dan niet met gebruikmaking van de strook grond naast de bestaande opslagruimte. Het college heeft daarom hierin terecht geen aanleiding gezien om de omgevingsvergunning te weigeren. Of de strook grond naast de opslagruimte aan de door [appellant] en anderen genoemde afmetingen voor parallel parkeren aan een weg of op openbare parkeerplaatsen moet voldoen en zo ja, voldoet, kan daarom in het midden blijven.

De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college met de aanvullende motivering van 29 oktober 2021 het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek heeft hersteld.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, voor zover aangevallen.

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Gundelach
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Loo
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2023

418-860

BIJLAGE

Bestemmingsplan "Soestdijkse Grachten" (zoals gewijzigd bij het bestemmingsplan "Retail en parkeernormen auto en fiets 2017")

Artikel 3 Bedrijventerrein.

3.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2': bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein;

[…]

3.4 specifieke gebruiksregels

[…]

b.       Op de voor Bedrijfsterrein als bedoeld in het bepaalde in 3.1 aangewezen gronden dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de gemeentelijke parkeernormen zoals vastgelegd in de gemeentelijke Nota parkeernormen auto en fiets (3e herziening) d.d. 28 september 2017.

Nota parkeernormen auto en fiets (3e herziening)

Paragraaf 4.1.2 (voor zover relevant)

Langs parkeren

Een parkeervak parallel aan de weg (langs parkeren) heeft een breedte van minimaal 2,0 m en een lengte van 6,0 m (minimaal 5,0 m als het eerste parkeervak in een strook bijvoorbeeld via een inrit bereikt kan worden).

Langs parkeren is niet mogelijk als er sprake is van een doodlopende weg zonder keermogelijkheid. Een rijweg langs een parkeervak is ten minste 3,50 m breed (éénrichtingsverkeer) of 5,0 m breed (tweerichtingsverkeer). Na het laatste parkeervak loopt de rijweg nog minimaal 5,0 m rechtdoor om achteruit inparkeren mogelijk te maken.

Aan de andere kant is naast een parkeervak een uitstapstrook van ten minste 0,53 m (bij voorkeur 0,83 m) aanwezig en bij een parkeervak aan de linkerkant van een eenrichtingsweg ten minste 0,83 m.

Bijlage 1 Parkeernormen

Hieronder staan de tabellen, waarin staat welke parkeernorm voor welke functie van toepassing is. De parkeernormen gelden ook voor naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen functies die niet in de onderstaande tabellen staan. Voor andere functies stelt het college van burgemeester en wethouders de parkeereis per geval vast.

[…]

Wonen

[…]

Bedrijf en/of kantoor