Uitspraak 202200757/1/R3


Volledige tekst

202200757/1/R3.
Datum uitspraak: 3 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Waddinxveen,
appellant,

en

de raad van de gemeente Waddinxveen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "'T Suyt II" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 20 april 2023, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door X.G. Leenheer, T. van den Ban en drs. C.M.T.L. Boels, bijgestaan door mr. W. van Galen, advocaat te Utrecht, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 160 woningen, een groenvoorziening en een ontsluitingsweg mogelijk. Het plangebied is gelegen tussen het terrein van voetbalvereniging "Be Fair" aan de Toernooiweg in het zuiden en de Onderweg in het noorden. Het ligt aan de westkant van Waddinxveen.

[appellant] woont aan de Onderweg in de directe nabijheid van het plangebied.

Hoe beoordeelt de Afdeling het bestemmingsplan?

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Participatie

3.       [appellant] betoogt dat het participatieproces onvoldoende is geweest. Tijdens de bewonersavond van 29 januari 2019 is volgens [appellant] door de wethouder verzekerd dat op de groenstrook aan de Onderweg niet gebouwd zou worden. Tijdens de bijeenkomst van de klankbordgroep op 25 september 2019 is alsnog besloten om te gaan bouwen op de groenstrook. In latere klankbordgroepbijeenkomsten werd niet de mogelijkheid geboden om op die beslissing terug te komen. Op de zitting heeft [appellant] toegelicht dat door de verzekering van de wethouder hij en andere bewoners van de Onderweg hebben besloten om geen deel uit te maken van de klankbordgroep. De klankbordgroep heeft hierdoor een onevenwichtige samenstelling gekregen.

3.1.    De raad brengt naar voren dat de bestemmingsplanprocedure volgens de regels in de Wet ruimtelijke ordening (hierna genoemd: Wro), het Besluit ruimtelijke ordening en de Algemene wet bestuursrecht (hierna genoemd: Awb) is doorlopen. Het bieden van inspraak voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van die procedure. Volgens de raad hebben [appellant] en anderen voldoende mogelijkheden voor inspraak gehad via een informatieavond, een klankbordgroep en inloopbijeenkomsten. De raad heeft op de zitting verder naar voren gebracht dat de wethouder geen toezegging heeft gedaan dat de groenstrook niet bebouwd zou worden. Ook heeft hij naar voren gebracht dat wat tijdens de bewonersavond over de groenstrook is gezegd, niet aan de raad is toe te rekenen. Ook heeft de raad toegelicht dat hij de zienswijze van [appellant], ook over de door hem gestelde toezegging van de wethouder, in zijn afweging heeft betrokken en na afweging van alle betrokken belangen heeft besloten om met het bestemmingsplan ook bebouwing op de groenstrook mogelijk te maken.

3.2.    De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan in overeenstemming met de Wro en met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb is vastgesteld. Deze wetten verplichten niet tot het voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan doorlopen van een participatietraject. Ook de Inspraak- en communicatieverordening van de gemeente Waddinxveen bevat niet zo’n verplichting. Hoewel het voor de Afdeling duidelijk is dat [appellant] zich niet kan vinden in de wijze van uitvoering van het doorlopen participatieproces, kan dit geen reden vormen voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan niet in stand kan blijven.

Voor zover het betoog van [appellant] is gericht tegen de samenstelling van de klankbordgroep en de beslissing van de klankbordgroep om in te stemmen met een stedenbouwkundig plan met woonbebouwing op de groenstrook, kan dit ook niet leiden tot vernietiging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. In deze beroepsprocedure liggen niet de beslissing tot instelling van de klankbordgroep en de beslissingen van de klankbordgroep ter beoordeling voor, maar alleen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan van de raad. De raad is het democratisch gelegitimeerde orgaan en het bevoegd gezag om het bestemmingsplan vast te stellen.

Het betoog slaagt niet.

Bebouwen groenstrook Onderweg

4.       [appellant] heeft grote bezwaren tegen het bebouwen van de groenstrook aan de Onderweg. In het eerste bestemmingsplan voor het gebied Suyt uit 2013 was geen woongebied op deze strook voorzien. En dat was ook zo bij de eerste planvorming voor Suyt II. Er is volgens [appellant] voldoende ruimte om de woningen te bouwen in het gebied zonder de groenstrook. Daarnaast had het gebied dat is aangeduid als A2 bebouwd kunnen worden. Dat gebied is in het bestemmingsplan nu als groenzone bestemd. De hiervoor door de raad opgegeven reden is dat de voorbelasting in het gebied A2 groot is. Dat is volgens [appellant] een zwak argument. Hij wijst daartoe op het "Advies bouwrijp maken" van Mos Grondmechanica van 1 oktober 2019 (hierna genoemd: Advies bouwrijp maken), dat als bijlage 1 bij de Nota zienswijzen is gevoegd. Daaruit volgt dat in de gebieden A2 en C1 zonder aanvullende maatregelen niet aan de restzettingseis wordt voldaan. Het bevreemdt [appellant] dat in gebied C1 wel en in het gebied A2 geen woningen mogen worden gebouwd.

4.1.    De raad stelt dat het ter plaatse van de groenstrook gaat om agrarische gronden. Deze agrarische gronden waren aangekocht, omdat hierop een verbindingsweg was voorzien. Omdat de verbindingsweg niet op deze locatie zal worden aangelegd, kon aan het gebied een andere bestemming worden gegeven. In samenspraak met de klankbordgroep heeft de raad besloten om het gebied als geheel te ontwikkelen. Hiermee werd onzekerheid over de ontwikkeling van het restperceel, de agrarische strook, in de toekomst voorkomen. Ook kon er meer ruimte gecreëerd worden voor een duurzame en groene invulling van het woongebied.

De raad heeft besloten om het gebied A2 niet als uitgeefbaar gebied aan te merken, maar te bestemmen als "Groen". De raad hanteert een restzettingseis voor uitgeefbaar gebied van maximaal 0,20 m in 30 jaar. Dit betekent dat de gestorte grond maximaal 0,20 m mag zakken in 30 jaar. De raad wijst op het Advies bouwrijp maken. Uit deze notitie volgt dat zowel in gebied A2 als in gebied C1 zonder aanvullende maatregelen niet aan de restzettingseis wordt voldaan. In figuur 4-3 van deze notitie zijn de verschillende deelgebieden A1 tot en met C1 van het plangebied weergegeven. Gebied C1 ligt in het westen van het plangebied. Gebied A2 ligt in het oosten van het plangebied. Voor gebied C1 geldt volgens de raad dat het grondpakket minder samendrukbaar is dan ter plaatse van gebied A2 en dat bij gebied C1 het maaiveldniveau hoger is. Dit maakt gebied C1 meer geschikt als uitgeefbare grond. Bovendien bevindt zich direct langs gebied A2 een watergang, waardoor de stabiliteit van de voorbelasting een extra punt van aandacht is. Dit betekent dat om voor gebied A2 tot uitgeefbare grond te komen, er daar meer maatregelen getroffen moeten worden en meer risico’s moeten worden genomen dan voor gebied C1, met alle kosten van dien.

4.2.    De Afdeling stelt vast dat de groenstrook ongeveer een derde deel van het plangebied ’T Suyt II’ beslaat. In het bestemmingsplan "Zuidplas Noord" van 26 juni 2013 was aan deze strook een agrarische bestemming toegekend. De Afdeling overweegt dat aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

In dit geval mocht de raad gelet op de hem toekomende beleidsruimte ervoor kiezen om ook op de groenstrook woongebied mogelijk te maken. Hij mocht aan het belang om het gebied Suyt II in één keer te ontwikkelen en het belang van een duurzame en groene invulling van het woongebied een zwaarder gewicht toekennen dan aan het belang van [appellant] om de situatie ongewijzigd te laten. Vanwege de gewenste duurzame en groene invulling van het woongebied heeft de raad redelijkerwijs mogen besluiten om de 160 woningen niet alleen mogelijk te maken in het deel van het plangebied zonder de groenstrook. Ook heeft de raad op basis van de analyse over het restzettingsrisico redelijkerwijs mogen besluiten om in het gebied A2 geen woningbouw mogelijk te maken.

Het betoog slaagt niet.

Verkeer

5.       [appellant] betoogt dat de Onderweg niet geschikt is als ontsluitingsweg voor de in het plangebied voorziene woningbouw. Hij maakt zich zorgen over de verkeersveiligheid op de Onderweg. Hij vindt dat de raad ten onrechte het ontsluitingsalternatief Plasweg/Herbarenerf/Dreef niet wenselijk vindt. In de structuurvisie is afwikkeling van het verkeer via het Herbarenerf wenselijk geacht. Inmiddels heeft het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen op 1 februari 2022 besloten om de Plasweg om te vormen tot een 30 km/uur-weg. Dat is tegenstrijdig aan het gemeentelijke standpunt in de structuurvisie. [appellant] draagt twee alternatieve ontsluitingsroutes aan. Alternatief 1 gaat uit van een parallelweg langs de Bentwoudlaan en de zuid- en oostzijde van de voetbalvelden. Alternatief 2 gaat uit van een parallelweg langs de Bentwoudlaan en de noordwestzijde van de voetbalvelden. Ook wijst [appellant] op de mogelijkheid van een directe aansluiting op de te realiseren Bentwoudlaan.

5.1.    De raad wijst op het Aanvullend verkeersonderzoek van Royal HaskoningDHV Nederland B.V. van 8 oktober 2021, dat als bijlage 2 bij de Nota zienswijzen is gevoegd. Daarin is gemotiveerd waarom de Onderweg geschikt is als ontsluitingsweg. Ook zijn daarin de door [appellant] aangedragen alternatieven en de voor- en nadelen daarvan ten opzichte van de Onderweg beoordeeld en afgewogen.

5.2.    De Afdeling stelt vast dat in het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is vermeld dat de woonwijk twee ontsluitingswegen zal krijgen: de Onderweg en de Florijnlaan. Verder is aangegeven dat ongeveer 40% van het verkeer van die woonwijk gebruik zal maken van de Onderweg. Beide wegen kunnen het aantal verkeersbewegingen aan. Dat is volgens het besluit ook het geval, als de provinciale weg Bentwoudlaan niet gerealiseerd wordt. Voor die provinciale weg is inmiddels het provinciaal inpassingsplan N207-Zuid in procedure gebracht. In artikel 4.3.1 van de planregels is met een voorwaardelijke verplichting geregeld dat als de Bentwoudlaan niet wordt aangelegd, op de Onderweg snelheidsremmende maatregelen moeten worden uitgevoerd.

De Afdeling stelt verder vast dat in het genoemde Aanvullend verkeersonderzoek is toegelicht waarom de Onderweg geschikt is. De toekomstige Onderweg kan volgens dit onderzoek de toekomstige verkeersintensiteiten op de Onderweg van rond 2.000 mvt/etmaal verwerken. Wel staat in het verkeersonderzoek dat er op de Onderweg vanwege de beperkte breedte ervan een minder prettige verkeerssituatie voor de fietser (475 fietsers/etmaal) is. Het is daarom een vereiste dat de gereden snelheden op de Onderweg worden gereduceerd, waarbij bij de komst van de Bentwoudlaan het fietsverkeer via een nieuwe fietsverbinding nabij de Kleikade wordt afgewikkeld. Verder is in het onderzoek toegelicht waarom de ontsluitingsmogelijkheid via het Herbarenerf niet meer actueel is. Ook is daarin beoordeeld waarom de door [appellant] aangedragen alternatieve ontsluitingsopties niet reëel of onwenselijk worden geacht. Een directe aansluiting op de Bentwoudlaan wordt door de provincie niet toegestaan. Verder is er volgens het onderzoek geen verkeerskundige noodzaak om parallelwegen langs de Bentwoudlaan aan te leggen. Het zou gaan om ongeveer 1.100 mvt/etmaal. Deze lage verkeersintensiteiten rechtvaardigen de aanleg van een weg niet, zo staat in het onderzoek.

5.3.    Wat [appellant] over de verkeersituatie op de Onderweg heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het Aanvullend verkeersonderzoek heeft mogen baseren. Op basis van dit onderzoek heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat de Onderweg geschikt is als één van de twee ontsluitingswegen van de in het bestemmingsplan voorziene woonwijk. De raad heeft zich daarbij ook op het standpunt mogen stellen dat de Onderweg ook gelet op het fietsverkeer voldoende verkeersveilig kan worden ingericht. De daarvoor te treffen maatregelen die nodig zijn als de Bentwoudlaan en de daarbij behorende nieuwe fietsverbinding geen doorgang vinden, heeft de raad in de planregels verzekerd. Ook heeft de raad de door [appellant] aangedragen alternatieven beoordeeld en in zijn afweging betrokken. Gelet op de aan de raad toekomende beleidsruimte heeft hij niet hoeven kiezen voor deze alternatieven.

Het betoog slaagt niet.

Milieueffecten

6.       [appellant] betoogt dat met het bestemmingsplan onvoldoende rekening is gehouden met milieueffecten. Zo wijst hij op een plan voor een biomassacentrale op 1 km afstand van het plangebied. De biomassacentrale zorgt voor een verslechtering van de luchtkwaliteit en voor stankoverlast. Ook wijst hij op een geitenboerderij, die op 1 km afstand van het plangebied is gelegen. Onder verwijzing naar een bericht van de GGD betoogt hij dat woningen op minimaal 2 km van een geitenboerderij moeten liggen in verband met gezondheidsrisico’s.

6.1.    De Afdeling wijst op artikel 8:69a van de Awb. Dit artikel luidt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

6.2.    Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.

6.3.    De Afdeling heeft op de zitting vastgesteld dat het [appellant] gaat om de mogelijke milieueffecten die de nieuwe bewoners van ’T Suyt II van de mogelijke nieuwe biomassacentrale en van de bestaande geitenboerderij kunnen ondervinden. Op dit betoog zal de Afdeling niet inhoudelijk ingaan, omdat dit op grond van artikel 8:69a van de Awb niet tot vernietiging van het bestemmingsplan kan leiden. Een appellant die opkomt tegen een bestemmingsplan voor woningbouw en die zich beroept op bescherming van zijn woon- en leefklimaat, kan zich namelijk in beginsel niet succesvol beroepen op normen ten behoeve van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen. De Afdeling verwijst daarvoor naar haar uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.12.

Ook gaat het [appellant] om de mogelijke nieuwe biomassacentrale vanwege de effecten daarvan op zijn woon- en leefklimaat. Het bestemmingsplan maakt alleen de woonwijk ’t Suyt II en niet de biomassacentrale mogelijk. [appellant] kan rechtsmiddelen instellen tegen de besluiten die de biomassacentrale mogelijk maken.

Het betoog slaagt niet.

Bescherming rugstreeppad

7.       [appellant] betoogt dat tijdens het aanbrengen van de zandlaag in het plangebied in 2020 waarschijnlijk rugstreeppadden zijn gedood. Volgens hem had het bestemmingsplan niet vastgesteld mogen worden, voordat de bescherming van de rugstreeppad was gewaarborgd. Op de zitting heeft hij in reactie op het relativiteitsverweer van de raad toegelicht dat hij een rugstreeppad nabij zijn woonperceel heeft aangetroffen.

7.1.    De raad stelt allereerst dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond. Uit het "Ecologisch onderzoek rugstreeppadden bouwlocatie ’t Suyd Waddinxveen" van 14 juli 2021 (bijlage 12 bij de plantoelichting) blijkt dat tijdens het veldonderzoek alleen rugstreeppadden zijn waargenomen rond en in de nieuw gegraven sloot. Dat gebied bevindt zich op ongeveer 150 m afstand van de woning van [appellant]. Het individuele belang van [appellant] bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn leefomgeving is daarmee niet zo verweven met het algemene belang dat de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) beoogt te beschermen, dat het daarmee ook strekt tot bescherming van het belang van [appellant].

Daarnaast stelt de raad dat het onwaarschijnlijk is dat als gevolg van de in december 2020 gestarte werkzaamheden rugstreeppadden zijn gedood. Uit de "Quickscan ecologie ’t Suyt fase 2 Waddinxveen" van de Omgevingsdienst Midden-Holland van 21 maart 2019 (bijlage 10 bij de plantoelichting) blijkt dat het terrein nog niet geschikt was als leefgebied voor de rugstreeppad. Volgens de raad heeft de rugstreeppad zich gedurende het planproces in het plangebied gevestigd. De raad heeft toen nader ecologisch onderzoek laten uitvoeren. De conclusie van het "Ecologisch onderzoek rugstreeppadden bouwlocatie ’t Suyd Waddinxveen" is dat het aannemelijk is dat leefgebied van de rugstreeppad als gevolg van de woningbouwontwikkeling verloren gaat, zodat een ontheffing op grond van de Wnb moet worden aangevraagd. De raad stelt dat met het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen de werkzaamheden na het verkrijgen van de ontheffing doorgang kunnen vinden. De raad meent dat de Wnb niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat de vanwege de rugstreeppad verkregen ontheffing inmiddels onherroepelijk is geworden.

7.2.    De Afdeling overweegt onder de verwijzing naar haar uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.66-10.67, dat als een natuurlijke persoon zich beroept op de bepalingen van de Wnb die strekken tot bescherming van plant- en diersoorten, hij zich beroept op een algemeen belang waarvoor hij niet in rechte kan opkomen. Maar niet in alle gevallen hoeft op voorhand uitgesloten te worden geacht dat de Wnb met de bescherming van plant- en diersoorten ook bescherming biedt aan het belang bij het behoud van een goede kwaliteit van de directe woon- en leefomgeving van natuurlijke personen. De belangen van een omwonende bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn directe woon- en leefomgeving kunnen zo verweven zijn met het algemeen belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van die omwonende. Bij de beantwoording van de vraag of verwevenheid kan worden aangenomen, wordt in het bijzonder rekening gehouden met de afstand tussen de woning van de betrokken appellant en het plangebied, of in voorkomend geval, de locatie waarop het in een omgevingsvergunning voorziene project, of andere handelingen worden uitgevoerd. In een geval waarin een besluit voorziet in de realisering van een nieuw woon- of bedrijfsgebouw op een perceel waarop uit hoofde van de Wnb beschermde diersoorten voorkomen en de afstand van de woning van de betrokken appellant tot die gronden hemelsbreed meer dan 100 meter bedraagt, zal in zijn algemeenheid niet zo’n verwevenheid worden aangenomen. De kwaliteit van de directe leefomgeving van appellant houdt dan onvoldoende verband met de bescherming van de volgens hem op de gronden waar de ontwikkeling is voorzien, levende diersoorten.

7.3.    De Afdeling stelt vast dat [appellant] op een afstand van ongeveer 27 m afstand van het plangebied woont. Ook stelt de Afdeling vast dat in het "Ecologisch onderzoek rugstreeppadden bouwlocatie ’t Suyd Waddinxveen" figuur 4 is opgenomen. Hierop zijn waarnemingen van rugstreeppadden tussen 2015-2020 uit de Nationale Databank Flora en Fauna opgenomen. Uit dit overzicht blijkt dat er waarnemingen van rugstreeppadden zijn gedaan in het plangebied en in de omgeving daarvan, waaronder ook het gebied ten noorden van de Onderweg. [appellant] woont aan de Onderweg. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat er sprake is van verwevenheid tussen het belang van [appellant] bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn directe woon- en leefomgeving en het belang dat de Wnb beoogt te beschermen. [appellant] kan zich dan ook op beroepen op de bepalingen over soortenbescherming in de Wnb die strekken tot bescherming van de rugstreeppad.

7.4.    De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling of een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze vrijstelling of ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Maar de raad mag het bestemmingsplan niet vaststellen, als en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat.

7.5.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op basis van het verrichte ecologisch onderzoek naar de rugstreeppad op het standpunt mogen stellen dat de Wnb niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat. Uit dit onderzoek volgt namelijk dat vanwege de rugstreeppad weliswaar een ontheffing op grond van de Wnb nodig is, maar dat deze ook kan worden verkregen. Dit is door [appellant] niet bestreden. Ten overvloede merkt de Afdeling op dat de benodigde ontheffing inmiddels op 6 juli 2022 is verleend en onherroepelijk is geworden.

Het betoog slaagt niet.

Archeologische waarden

8.       [appellant] betoogt dat door het aanbrengen van de zandlaag archeologische waarden verloren zijn gegaan.

8.1.    De Afdeling zal dit betoog niet inhoudelijk bespreken. De Afdeling overweegt dat als het gaat om de verrichte aanlegwerkzaamheden, die werkzaamheden in deze procedure niet ter beoordeling voorliggen. Dit betreft namelijk een kwestie van uitvoering die niet in het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt geregeld.

Voor zover het [appellant] gaat om de bescherming van archeologische waarden in het bestemmingsplan, geldt dat dit betoog op grond van artikel 8:69a van de Awb niet tot vernietiging van het bestemmingsplan kan leiden. Het belang van [appellant] is om gevrijwaard te blijven van de nadelige gevolgen van de woningbouwontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt. Bestemmingsplanregels of andere bepalingen die strekken tot bescherming van het algemeen belang van archeologische waarden, strekken niet tot bescherming van het belang van een appellant die bescherming zoekt in het belang dat hij gevrijwaard blijft van nadelige gevolgen van een bestemmingsplan voor zijn woon- en leefklimaat. De Afdeling verwijst daarvoor naar haar uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.74.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

9.       Het beroep is ongegrond.

10.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Janse, griffier.

w.g. Gundelach
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Janse
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2023

855