Uitspraak 202300072/3/A2


Volledige tekst

202300072/3/A2.
Datum beslissing: 21 april 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op het verzoek van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Procesverloop

Bij brief, ingekomen op 11 april 2023, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraad mr. C.H.M. van Altena (hierna: de staatsraad) als lid van de Afdeling belast met de behandeling van de zaak nr. 202300072/1/A2.

De staatsraad heeft niet in de wraking berust.

De staatsraad heeft een schriftelijke reactie gegeven op het verzoek om wraking. Deze reactie is op 13 april 2023, tegelijk met de uitnodiging voor de zitting, aan [verzoeker] toegestuurd.

De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op de zitting behandeld van 19 april 2023. Het college van beroep voor de examens van de Universiteit van Amsterdam (hierna: het college), vertegenwoordigd door mr. S.M. Smith, heeft via een videoverbinding de zitting bijgewoond. De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

Overwegingen

1.       Artikel 8:15 van de Awb luidt:

"Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."

Artikel 3 van de Wrakings- en verschoningsregeling bestuursrechtelijke colleges 2022 luidt:

"[…].

4. De wrakingskamer kan zonder daartoe een zitting te houden beslissen een verzoek om wraking niet in behandeling te nemen indien:

[…]

d. het betrekking heeft op het college als zodanig;

[…]."

2.       [verzoeker] heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat de staatsraad vooringenomen is. Hij voert hiervoor aan dat zijn verzoeken in deze zaak steeds worden afgewezen. Hij wijst in dit verband op zijn verzoek om een zwart gemarkeerde pagina in het dossier dat het college aan de Afdeling heeft toegezonden, openbaar te maken. Ook wijst hij op zijn verzoeken om het opmaken van een proces-verbaal van een zitting in een eerdere procedure. Het afwijzen van deze verzoeken duidt er volgens [verzoeker] op dat de staatsraad niet op zoek is naar waarheidsvinding en de partijen in het geding niet gelijk behandelt.

3.       De staatsraad heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat de verzoeken van [verzoeker] zijn afgewezen, omdat er onvoldoende reden werd gezien deze stukken op voorhand op te vragen. Zij heeft erop gewezen dat [verzoeker] tijdens de zitting kan toelichten waarom deze stukken voor de procedure van belang zijn. De genomen procesbeslissingen rechtvaardigen volgens de staatsraad niet de conclusie dat sprake is van vooringenomenheid.

4.       Op grond van artikel 8:15 van de Awb moet in een wrakingsprocedure worden onderzocht of sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij geldt als maatstaf dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.

5.       [verzoeker] is het niet eens met de beslissingen van de staatsraad om voorafgaand aan de zitting geen stukken op te vragen bij het college en geen proces-verbaal van een zitting in een eerdere zaak op te maken. Deze beslissingen zijn procesbeslissingen. De vraag of een procesbeslissing al dan niet juist is, staat niet ter beoordeling in de wrakingsprocedure. De reden daarvoor is dat het instrument van wraking niet is bedoeld om aan te wenden als rechtsmiddel tegen de inhoud van procesbeslissingen. Zulke procesbeslissingen kunnen alleen leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek, als deze beslissingen op zich, of in onderlinge samenhang bezien, of bezien in samenhang met het verdere optreden van de staatsraad, een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat daaruit blijkt van partijdigheid van de staatsraad die de betrokken beslissing of beslissingen heeft genomen.

Wat [verzoeker] naar voren heeft gebracht, biedt ook in het licht van de daarop door de staatsraad gegeven reactie geen grond voor het oordeel dat zo'n situatie zich in dit geval voordoet. Niet is gebleken dat met deze procesbeslissingen op enigerlei wijze is vooruitgelopen op de inhoudelijke beoordeling van zijn zaak en de te maken beoordeling daarvan door de staatsraad.

6.       Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat in wat [verzoeker] heeft aangevoerd, geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat de staatsraad partijdig of vooringenomen is, of dat een bij [verzoeker] bestaande vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid van de staatsraad objectief gerechtvaardigd is. Het verzoek om wraking van de staatsraad wordt dan ook afgewezen.

7.       Voor zover het verzoek van [verzoeker] zo moet worden begrepen dat het ook is gericht tegen de Afdeling als zodanig, overweegt de Afdeling dat dit verzoek, gelet op artikel 3, vierde lid, aanhef en onder d, van de Wrakings- en verschoningsregeling bestuursrechtelijke colleges 2022 in zoverre niet in behandeling wordt genomen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        wijst het verzoek om wraking van de staatsraad af;

II.       laat het verzoek om wraking voor het overige buiten behandeling.

Aldus vastgesteld door mr. J.TH. Drop, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

w.g. Drop
voorzitter

w.g. Pieters
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2023

473