Uitspraak 202104411/1/V1
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2023:1565
- Datum uitspraak
- 21 april 2023
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 12 juli 2019 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: de mvv) te verlenen, afgewezen.
- Hoger beroep
- Vreemdelingenkamer - Overige
202104411/1/V1.
Datum uitspraak: 21 april 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 18 juni 2021 in zaak nr. 20/5307 in het geding tussen:
[de vreemdeling] en [referent]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: de mvv) te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 4 juni 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling en referent gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juni 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling en referent ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit neemt op het gemaakte bezwaar met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling en referent hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1. De vreemdeling is geboren op [geboortedatum] 2000. Referent, haar moeder, verblijft in Nederland met een verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ verband houdend met mensenhandel. Referent heeft vier dagen voor de achttiende verjaardag van de vreemdeling namens haar een mvv-aanvraag ingediend voor verblijf als familie- of gezinslid. Bij die aanvraag heeft referent geen documenten overgelegd ter onderbouwing van de familierechtelijke relatie tussen haar en de vreemdeling. Op 17 december 2018, zes dagen na de achttiende verjaardag van de vreemdeling, heeft referent wel gelegaliseerde documenten overgelegd waar die relatie uit blijkt. De staatssecretaris heeft de afwijzing van de aanvraag in het besluit op bezwaar gehandhaafd, omdat de vreemdeling en referent volgens hem niet hebben aangetoond dat de vreemdeling op enig moment aan alle vereisten voor de gevraagde mvv heeft voldaan, aangezien de vreemdeling al meerderjarig was op het moment dat zij de familierechtelijke relatie met documenten hebben aangetoond.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich ten onrechte op dat standpunt heeft gesteld. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de vreemdeling ten tijde van de aanvraag minderjarig was en dat achteraf is gebleken dat zij toen de minderjarige dochter van referent was. De omstandigheid dat de vreemdeling en referent hun familierechtelijke relatie pas op een later moment hebben aangetoond, kan op grond van artikel 26, eerste lid, van de Vw 2000 van belang zijn voor de ingangsdatum van de te verlenen verblijfsvergunning, maar dat moment moet volgens de rechtbank worden onderscheiden van het moment dat aan alle vereisten is voldaan.
3. De staatssecretaris bestrijdt in zijn enige grief deze overwegingen van de rechtbank. Hij voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het een formeel vereiste voor het verkrijgen van een verblijfsrecht is dat een vreemdeling aantoont dat hij aan alle materiële vereisten voor verlening voldoet en dat de vreemdeling en referent niet hebben aangetoond dat zij op enig moment aan alle vereisten voor de gevraagde mvv hebben voldaan.
4. De staatssecretaris wijst er terecht op dat hij een mvv pas kan verlenen op het moment dat een vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle materiële vereisten voor toegang en verlening van een verblijfsvergunning heeft voldaan en dat het aantonen een formeel vereiste is voor het verkrijgen van de mvv. Dat volgt uit artikel 2p, eerste lid, van de Vw 2000. Dat leidt er echter niet toe dat de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. De staatssecretaris heeft namelijk niet deugdelijk gemotiveerd dat de vreemdeling niet heeft aangetoond dat zij op enig moment aan alle vereisten voor de gevraagde mvv heeft voldaan. Het standpunt van de staatssecretaris komt er namelijk op neer dat hij de aanvraag van de vreemdeling heeft afgewezen, op de enkele grond dat zij gedurende de procedure meerderjarig is geworden. Aangezien referent een derdelander is, in het bezit van een verblijfsvergunning met een niet-tijdelijk verblijfsdoel, is de Gezinsherenigingsrichtlijn op de aanvraag van toepassing. Het Hof van Justitie heeft in punt 44 van het arrest van 16 juli 2020, B.M.M., B.S., B.M.O., ECLI:EU:C:2020:577, overwogen dat de datum waarop een vreemdeling een aanvraag voor gezinshereniging indient als uitgangspunt geldt om te beoordelen of een vreemdeling een minderjarig kind is in de zin van artikel 4, eerste lid, eerste alinea, aanhef en onder c, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Het Hof heeft daarbij in punt 46 van het arrest opgemerkt dat de leeftijd van een vreemdeling geen materiële voorwaarde is voor de uitoefening van het recht op gezinshereniging, maar een noodzakelijke voorwaarde om het verzoek om gezinshereniging in behandeling te nemen. Partijen zijn het erover eens dat de vreemdeling ten tijde van de aanvraag minderjarig was. De staatssecretaris mocht dus in dit geval, gelet op het arrest B.M.M., de aanvraag niet afwijzen om de enkele reden dat de vreemdeling gedurende de procedure meerderjarig is geworden. Dat referent pas na de achttiende verjaardag van de vreemdeling documenten heeft overgelegd waaruit de familierechtelijke relatie tussen haar en referent blijkt, maakt dat niet anders, omdat dat niet wegneemt dat als uitgangspunt voor de beoordeling van het leeftijdsvereiste de datum van de aanvraag geldt. De grief faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Dat betekent dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het bezwaar moet nemen. In dat besluit mag hij de aanvraag niet afwijzen om de enkele reden dat de vreemdeling inmiddels meerderjarig is geworden. Hij zal dus moeten beoordelen of de vreemdeling aan de overige vereisten voor de gevraagde mvv voldoet. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling en referent in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een griffierecht van € 541,00 wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Oei
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2023
670-999