Uitspraak 202300468/2/R4


Volledige tekst

202300468/2/R4.
Datum uitspraak: 21 april 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)), hangende het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van West Betuwe,

verzoeker,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 23 december 2022 in zaak nr. 22/4708 in het geding tussen:

[wederpartij A] en [wederpartij B]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2022 heeft het college aan [partij] een omgevingsvergunning verleend voor het aanpassen van de bouwtekening van een eerder bij besluit van 15 april 2019 verleende omgevingsvergunning voor een bedrijfsgebouw aan de [locatie] in Geldermalsen, gemeente West Betuwe.

Bij besluit van 30 augustus 2022 heeft het college het door [wederpartij A] en [wederpartij B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 december 2022 heeft de rechtbank het door [wederpartij A] en [wederpartij B] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 augustus 2022, voor zover het college daarbij het besluit van 18 januari 2022 in stand heeft gelaten, vernietigd en het college opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het door [wederpartij A] en [wederpartij B] gemaakte bezwaar. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

Tevens heeft het college de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[wederpartij A] en [wederpartij B] hebben een nader stuk ingediend.

[partij] heeft een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 april 2023, waar het college, vertegenwoordigd door D. van Leeuwen en mr. S.W. Rademaker, en [wederpartij A] en [wederpartij B], vertegenwoordigd door mr. L. Bolier, juridisch adviseur te Elspeet, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het verzoek strekt ertoe dat de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening bepaalt dat het college in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de rechtbankuitspraak door een nieuw besluit te nemen op het door [wederpartij A] en [wederpartij B] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 18 januari 2022. Het college voert aan dat het geen uitvoering wenst te geven aan de rechtbankuitspraak voordat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het door hem ingestelde hoger beroep, omdat het zich niet met die rechtbankuitspraak kan verenigen.

3.       Uitgangspunt is dat rechterlijke uitspraken moeten worden uitgevoerd. Hetgeen het college naar voren heeft gebracht, geeft geen aanleiding daar in dit geval anders over te oordelen, nu niet aannemelijk is dat uitvoering van de rechtbankuitspraak tot gevolgen zal leiden die niet ongedaan kunnen worden gemaakt, indien die uitspraak in hoger beroep, voor zover die door het college is aangevallen, niet wordt bevestigd. Daarnaast is het belang van een efficiënte en finale geschillenbeslechting gediend met het nemen van een besluit ter uitvoering van de rechtbankuitspraak, aangezien dit besluit met toepassing van artikel 6:19 van de Awb door de Afdeling kan worden meegenomen bij de beoordeling van het door het college ingestelde hoger beroep. Voor zover het college bij het nemen van het nieuwe besluit met inachtneming van de rechtbankuitspraak genoodzaakt is af te wijken van zijn eigen standpunt, zoals onder meer uiteengezet in zijn hogerberoepschrift, wordt dat nieuwe besluit genomen onder behoud van het standpunt van het college in de bodemprocedure in hoger beroep.

4.       Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

5.       Het college moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        wijst het verzoek af;

II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van West Betuwe tot vergoeding van bij [wederpartij A] en [wederpartij B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.

w.g. Venema
voorzieningenrechter

w.g. Robben
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2023

610