Uitspraak 202103584/1/R3


Volledige tekst

202103584/1/R3.
Datum uitspraak: 19 april 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 april 2021 in zaken nrs. 19/6022 en 19/6023 in het geding tussen:

[appellant] en [partij A] en anderen, allen wonend te Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2018 heeft het college aan [appellant] een omgevingsvergunning verleend voor het vellen van drie esdoorns, die staan in de tuin van het perceel [locatie] in Den Haag. Hoewel in de aanvraag wordt gesproken over drie esdoorns, is later gebleken dat het om één eenstammige esdoorn en één tweestammige esdoorn gaat.

Bij besluit van 19 juli 2019 heeft het college naar aanleiding van het bezwaar van [partij A] en anderen het besluit van 10 december 2018 herroepen in die zin dat de vergunning voor het vellen van de eenstammige esdoorn alsnog is geweigerd. Voor het overige heeft het college het besluit van 10 december 2018 in stand gelaten.

Bij uitspraak van 22 april 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het door [partij A] en anderen tegen het besluit van 19 juli 2019 ingestelde beroep heeft de rechtbank gegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank het besluit van 19 juli 2019 vernietigd voor zover dat betrekking heeft op het verlenen van de omgevingsvergunning voor het vellen van de tweestammige esdoorn. Ook heeft de rechtbank het college opgedragen binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 3 november 2021 heeft het college het bezwaar van [partij A] en anderen ongegrond verklaard.

[partij A] en anderen hebben gronden ingediend tegen het besluit van 3 november 2021.

Het college heeft ook hierover een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant], [partij A] en anderen en [partij B] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 10 januari 2023, waar [appellant], [partij A] en anderen, vertegenwoordigd door mr. M. van Duijn, advocaat te Den Haag, bijgestaan door H.D. Sneep, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Buijs, bijgestaan door ing. A.C. Tuin, zijn verschenen. Ook zijn [partij B] en anderen op de zitting gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] is eigenaar van het perceel [locatie] in Den Haag. In de tuin van dit perceel staat één eenstammige en één tweestammige esdoorn. [partij B] en anderen wonen naast deze tuin en ervaren overlast van de esdoorns. Zij hebben hierover geklaagd bij [appellant]. [appellant] wil vanwege deze overlast de esdoorns kappen.

2.       [partij A] en anderen wonen in de buurt van de esdoorns. Zij hebben juist bezwaar tegen het besluit van 10 december 2018, omdat hun woongenot door de kap van de esdoorns wordt aangetast.

3.       Op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in samenhang gelezen met artikel 2.87 van de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag (hierna: de APV) heeft [appellant] voor het kappen van beide esdoorns een omgevingsvergunning nodig. Hij heeft het college verzocht deze vergunning te verlenen. Op het aanvraagformulier heeft [appellant] als reden voor de aanvraag genoemd dat buren klagen over schaduw, dat sprake is van gevaar bij storm en dat de omvang van de bomen niet in verhouding staan tot de oppervlakte van de tuin. Op 25 oktober 2018 heeft [appellant] daarnaast een brief overgelegd waarin enkele buurtbewoners, waaronder [partij B] en anderen, [appellant] hebben verzocht de esdoorns te kappen. Bij besluit van 10 december 2018 heeft het college daarop de vergunning verleend voor het kappen van beide esdoorns.

4.       Naar aanleiding van het bezwaar van [partij A] en anderen heeft het college bij besluit van 19 juli 2019 het besluit van 10 december 2018 herroepen in die zin dat de vergunning voor het kappen van de eenstammige esdoorn alsnog is geweigerd. Het besluit van 10 december 2018 is voor wat betreft de kap van de tweestammige esdoorn in stand gelaten. Daarbij is gemotiveerd dat de tweestammige esdoorn dichter dan 0,5 m bij de erfgrens staat. Dit levert strijd op met artikel 2:95 van de APV en artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), wat, zonder verder een belangenafweging te maken, reden geeft de tweestammige esdoorn te kappen.

5.       [appellant] en [partij A] en anderen hebben allen beroep ingesteld tegen het besluit van 19 juli 2019. [appellant] kan zich niet verenigen met het besluit voor zover hierbij de vergunning voor het kappen van de eenstammige esdoorn alsnog is geweigerd. [partij A] en anderen kunnen zich niet verenigen met het besluit voor zover hierbij de vergunning voor het kappen van de tweestammige esdoorn in stand is gelaten.

6.       De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. Verder heeft de rechtbank het beroep van [partij A] en anderen gegrond verklaard en het besluit van 19 juli 2019 vernietigd, voor zover dat ziet op het verlenen van de omgevingsvergunning voor het kappen van de tweestammige esdoorn. Volgens de rechtbank bevindt de tweestammige esdoorn zich op 52,5 cm afstand van de erfgrens, wat betekent dat de vergunning voor het kappen van deze esdoorn niet zonder belangenafweging verleend had kunnen worden. Omdat het college deze belangenafweging in de bezwaarprocedure niet had verricht, heeft de rechtbank het college opgedragen binnen acht weken na de verzending van de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van [partij A] en anderen te nemen met inachtneming van de uitspraak.

7.       [appellant] kan zich niet verenigen met de uitspraak van de rechtbank en heeft hoger beroep ingesteld.

8.       Op 3 november 2021 heeft het college naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit op het bezwaar van [partij A] en anderen genomen. Het college heeft het bezwaar van [partij A] en anderen ongegrond verklaard, omdat volgens het college een groter belang moet worden toegekend aan de belangen van [appellant] bij het kappen van de tweestammige esdoorn dan aan de belangen van [partij A] en anderen om de tweestammige esdoorn in stand te laten.

Gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht is voor [partij A] en anderen een beroep van rechtswege tegen het besluit van 3 november 2021 ontstaan. Zij hebben gronden tegen dit besluit naar voren gebracht.

9.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

10.     De Afdeling zal hierna eerst het hoger beroep van [appellant] bespreken en vervolgens het van rechtswege ontstane beroep van [partij A] en anderen.

Het hoger beroep

De eenstammige esdoorn

11.     [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college bij de afweging of de vergunning voor de kap voor de eenstammige esdoorn verleend kan worden, onvoldoende heeft meegewogen dat het gevaar bestaat dat de eenstammige esdoorn zal omwaaien. De esdoorn is niet geworteld in vaste kleigrond, maar in zwarte losse aarde vermengd met zand en, dieper in de bodem, in duinzand. Bij harde wind levert dit een groot risico op op omwaaien. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft [appellant] het rapport "Boominventarisatie en boomveiligheidscontrole [locatie]" van Pius Floris Boomverzorging van 25 juli 2022 overgelegd.

11.1.  De rechtbank heeft onder 5.2 overwogen dat in het advies van de groenbeheerder staat dat niet gezegd kan worden dat de bomen bij storm gevaar opleveren. De groenbeheerder heeft dit bij e-mailbericht van 21 mei 2019 bevestigd. [appellant] heeft zijn stelling dat de esdoorn kan omwaaien bij storm niet onderbouwd met objectieve gegevens, waaraan de rechtbank het gevolg heeft verbonden dat [appellant] niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat het gevaar bestaat dat de eenstammige boom zal omwaaien bij storm.

11.2.  Niet in geschil is dat de eenstammige esdoorn op meer dan 0,5 m afstand van de erfgrens staat. In dat geval wordt een belangenafweging gemaakt waarin het belang van het kappen van de boom wordt afgewogen tegen het behoud van de waarden van de boom. In dit geval zijn deze belangen in kaart gebracht door een groenbeheerder werkzaam voor de gemeente Den Haag. De beoordeling van de groenbeheerder is neergelegd in het "belangenafwegingsformulier kapaanvraag Den Haag" (hierna: het BAF). In het BAF waarin de eenstammige esdoorn wordt besproken, staat dat mogelijk gevaar bij storm geen rol speelt. In zijn e-mailbericht van 21 mei 2019 heeft de groenbeheerder bevestigd dat de boom veilig is en dat geen reden is te twijfelen aan een verhoogde gevaarzetting.

11.3.  De Afdeling stelt vast dat het rapport van Pius Floris Boomverzorging voor het eerst in hoger beroep is overgelegd. De rechtbank heeft hiervan dus geen kennis kunnen nemen. Omdat het rapport is overgelegd ter onderbouwing van een bij de rechtbank aangevoerde beroepsgrond, zal de Afdeling dit rapport wel meenemen. De Afdeling ziet in dit rapport echter geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Het rapport geeft namelijk onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het risico op omwaaien van de eenstammige esdoorn dusdanig groot is, dat aan het belang van [appellant] om de eenstammige esdoorn te kappen een groter gewicht moet worden toegekend dan aan de waarde van de eenstammige esdoorn. De Afdeling weegt hier mee dat de toekomstverwachting van de eenstammige esdoorn volgens Pius Floris Boomverzorging 10 tot 15 jaar is. Daarbij is volgens Pius Floris Boomverzorging gelet op de losse grond en de grote windbelasting op de boom sprake van een lastig in te schatten risico op omwaaien. In het rapport staat dus niet dat het risico op omwaaien dusdanig is dat de boom zo snel mogelijk moet worden gekapt. De Afdeling weegt hier verder nog mee dat de groenbeheerder van de gemeente op de zitting heeft toegelicht op korte termijn geen groot risico op omwaaien te zien.

In wat [appellant] naar voren heeft gebracht, ziet de Afdeling, net als de rechtbank, geen aanleiding voor het oordeel dat het college vanwege gevaar op omwaaien meer gewicht had moeten toekennen aan het belang van [appellant] om de eenstammige esdoorn te kappen dan aan de waarde van die esdoorn.

Het betoog slaagt niet.

De tweestammige esdoorn

12.     [appellant] voert aan dat de rechtbank bij het bepalen van de afstand tussen de tweestammige esdoorn en de erfgrens ten onrechte is uitgegaan van de meting van Sneep. Sneep heeft namelijk eerst losse grond verwijderd, waardoor een grotere afstand tot de erfgrens is verkregen. [appellant] wijst erop dat hij vanaf een hoger punt heeft gemeten dan Sneep en dan op een kleinere afstand komt.

12.1.  De rechtbank heeft onder 7.3 eerst vastgesteld dat het college zijn standpunt dat de boom op minder dan 0,5 m van de erfgrens staat, niet met adequate meetgegevens heeft onderbouwd. Vervolgens heeft de rechtbank vastgesteld dat [partij A] en anderen het rapport "Advies over 1 dubbelstammige Esdoorn achter [locatie] te ’s Gravenhage" van 6 september 2019 van H.D. Sneep Holding B.V. (hierna: Sneep) hebben overgelegd. In dit rapport staat dat Sneep heeft gemeten dat het midden van de voet van de boom zich op 52,5 cm afstand van de erfgrens bevindt. Daarbij heeft de rechtbank onder 7.4 beschreven op welke wijze Sneep volgens het rapport deze afstand heeft gemeten. Sneep heeft eerst losse grond en vegetatie rondom de stamvoet van de tweestammige esdoorn verwijderd. Vervolgens heeft Sneep aan de kant van de stamvoet die het verst van de erfgrens is verwijderd, parallel aan de erfgrens een balk gelegd. De afstand tussen de erfgrens en de balk is afstand A. Daarna heeft Sneep de afstand tussen de erfgrens en het dichtstbijzijnde deel van de stamvoet gemeten. Dat is afstand B. Door afstand A van afstand B af te trekken, is de diameter van de stamvoet bepaald. Dit is afstand C. Sneep heeft daarna afstand C door twee gedeeld. Daarmee heeft Sneep de afstand tussen het midden van de stamvoet, ofwel het hart van de boom, en de buitenkant van de boom bepaald. Dit is afstand D. Door afstand D op te tellen bij afstand B, heeft Sneep de afstand tussen het midden van de stamvoet van de boom en de erfgrens berekend. De uitkomst hiervan is 52,5 cm. Volgens de rechtbank moet van deze meting van Sneep uit worden gegaan. Het college heeft de deskundigheid van Sneep niet steekhoudend bestreden en de juistheid van de inzichtelijk gemaakte werkwijze van Sneep ook niet betwist.

12.2.  De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank niet uit heeft mogen gaan van de meting van Sneep. Sneep heeft inderdaad losse grond verwijderd, maar hij heeft dat gedaan om de voet van de tweestammige esdoorn vrij te leggen. Dat vanaf de voet van de tweestammige esdoorn moet worden gemeten, en niet vanaf een hoger punt, volgt uit artikel 2:95 van de APV en artikel 5:42 van het BW. De Afdeling ziet in de stelling van [appellant] dat het verwijderen van losse grond rondom de voet van de eenstammige esdoorn geen juiste werkwijze is, geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte van de meting van Sneep is uitgegaan. De Afdeling weegt hier mee dat [appellant] zijn stelling ook niet nader heeft onderbouwd en ook geen gegevens heeft overgelegd van de door hem verrichte meting, terwijl de werkwijze van Sneep wel inzichtelijk is gemaakt.

Het betoog slaagt niet.

13.     Tot slot voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte niet in de uitspraak heeft betrokken dat door de groei van de tweestammige esdoorn schade is veroorzaakt aan de tuinmuur. Ook is de rechtbank er volgens [appellant] ten onrechte aan voorbij gegaan dat de groenbeheerder Rhizomorfen en de glanzende houtmier heeft aangetroffen, wat betekent dat de gezondheid van de tweestammige esdoorn is aangetast.

13.1.  De Afdeling stelt vast dat de rechtbank deze belangen inderdaad niet in haar overwegingen heeft betrokken. Dat is echter niet ten onrechte. Doordat het college er bij het besluit op bezwaar (hoewel ten onrechte) bij de tweestammige esdoorn vanuit is gegaan dat deze op minder dan 0,5 m afstand van de erfgrens stond, is het college in de bezwaarfase niet toegekomen aan een belangenafweging. Hierdoor heeft de rechtbank ook geen oordeel kunnen geven over een belangenafweging. Juist omdat volgens de rechtbank wel een belangenafweging had moeten worden gemaakt, heeft zij het college opgedragen opnieuw op het bezwaar van [partij A] en anderen te beslissen. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding de uitspraak van de rechtbank op dit punt te vernietigen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie hoger beroep

14.     Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. Dit betekent ook dat het besluit van het college de vergunning voor de kap van de eenstammige esdoorn te weigeren, in stand blijft. De eenstammige esdoorn mag niet worden gekapt.

15.     De vraag of de tweestammige esdoorn mag worden gekapt, is hiermee nog niet beantwoord. Daarvoor is van belang het oordeel van de Afdeling over het besluit van 3 november 2021 waarbij opnieuw is beslist op het bezwaar van [partij A] en anderen. De Afdeling zal hierna, onder het kopje "het beroep van rechtswege" aan de hand van de gronden van [partij A] en anderen, een oordeel geven over dat nieuwe besluit.

Het beroep van rechtswege

Totstandkoming van het besluit van 3 november 2021

16.     Na de uitspraak van de rechtbank heeft het college, voordat het opnieuw zou beslissen op het bezwaar van [partij A] en anderen, de groenbeheerder verzocht een nieuw advies uit te brengen. De groenbeheerder heeft een bezoek gebracht aan de tweestammige esdoorn en op 28 juli 2021 een nieuw BAF opgesteld. In dit BAF adviseert de groenbeheerder de vergunning voor de kap van de tweestammige boom te verlenen. Vervolgens heeft het college de adviescommissie bezwaarschriften (hierna: de commissie) verzocht om te adviseren. In zijn advies van 27 oktober 2021 heeft de commissie het college geadviseerd het bezwaar van [partij A] en anderen ongegrond te verklaren. Volgens de commissie heeft het college uit mogen gaan van het door de groenbeheerder ingevulde BAF en heeft het college op goede gronden de omgevingsvergunning voor het kappen van de tweestammige esdoorn verleend.

Bij besluit van 3 november 2021 heeft het college overwogen dat het zich kan vinden in het advies van de commissie en het bezwaar van [partij A] en anderen ongegrond verklaard.

De gronden van [partij A] en anderen

17.     [partij A] en anderen voeren aan dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de tweestammige esdoorn te dicht bij de erfgrens staat. [partij A] en anderen wijzen erop dat de rechtbank al heeft vastgesteld dat de tweestammige esdoorn op meer dan 0,5 m afstand van de erfgrens staat.

De Afdeling stelt vast dat het college zich bij het oordeel van de rechtbank dat de afstand tussen het midden van de voet van de tweestammige esdoorn en de erfgrens meer bedraagt dan 0,5 m heeft neergelegd. Deze afstand heeft ook geen rol meer gespeeld bij het nieuwe besluit van het college. De Afdeling ziet daarom in wat [partij A] en anderen hierover naar voren hebben gebracht, geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 3 november 2021 niet in stand kan blijven.

Het betoog slaagt niet.

18.     [partij A] en anderen voeren aan dat het college de belangen die zijn betrokken in het BAF van 28 juli 2021 niet juist heeft afgewogen. Volgens [partij A] en anderen heeft het college te weinig gewicht toegekend aan het "Voorstel van het college inzake Nota stadsbomen", waarin juist staat dat meer kroonoppervlak in de stad gewenst is. Ook heeft de gemeente Den Haag zich eerder op het standpunt gesteld terughoudend om te gaan met het afgeven van kapvergunningen. [partij A] en anderen begrijpen niet waarom de belangenafweging in dit geval dan ten nadele van de tweestammige esdoorn is uitgevallen. Voor zover de tweestammige esdoorn schaduwhinder zou veroorzaken, stellen [partij A] en anderen dat enige hinder moet worden geduld. Uit de foto op de voorpagina van het rapport "Advies over 2 Esdoorns achter [locatie]" van Sneep van 14 mei 2019 blijkt dat de boom niet langer dan twee uur op dezelfde plaats schaduw veroorzaakt. Deze schaduwhinder geeft volgens [partij A] en anderen onvoldoende aanleiding de tweestammige esdoorn te kappen. Daarbij wijzen [partij A] en anderen erop dat de tweestammige esdoorn gezond is en een goede levensverwachting heeft. De groenbeheerder stelt weliswaar dat bij de tweestammige esdoorn glanzende houtmieren en adventiefwortels aanwezig zijn, maar Sneep heeft naar aanleiding van het BAF in december 2021 opnieuw de boom onderzocht en heeft geen glanzende houtmieren en adventiefwortels aangetroffen. De groenbeheerder stelt in het BAF ook dat de levensverwachting van de boom redelijk is. Verder heeft het college in het BAF van 28 juli 2021 opeens minder gewicht toegekend aan de waarde die de boom als achtertuinboom heeft dan in het eerdere BAF. Dit terwijl de tweestammige esdoorn een koelend effect in de achtertuinen van [partij A] en anderen geeft en bijdraagt aan het woon- en leefklimaat doordat de boom een hoger gevoel van welzijn geeft. Ook voor kinderen is het van belang om op te groeien met natuur in de nabije omgeving. In het bijzonder voor [partij A] als beeldend kunstenaar draagt de tweestammige esdoorn bij aan een inspirerende en rustgevende omgeving.

18.1.  Het college heeft toegelicht dat het klopt dat in Den Haag wordt gestreefd naar behoud van het groene karakter van de stad. Dat betekent echter niet dat een kapvergunning nooit kan worden verleend. Bij het nemen van een besluit over het al dan niet verlenen van een kapvergunning wordt een zorgvuldige belangenafweging gemaakt. Bij deze belangenafweging wordt de status en de waarde van de boom afgewogen tegen de belangen van de aanvrager bij het kappen van de boom. Deze belangenafweging wordt in het BAF inzichtelijk gemaakt. In het BAF wordt door de groenbeheerder namelijk aangekruist welke belangen spelen op grond waarvan de boom behouden moet worden en welke belangen spelen die ertoe nopen de boom te kappen. Het college stelt zich op het standpunt dat het uit heeft mogen gaan van het door de groenbeheerder ingevulde BAF.

18.2.  In het BAF staat, samengevat, onder het kopje "Belangenafweging" dat de tweestammige esdoorn zichtbaar is vanaf de weg, geen ecologische waarde heeft, niet karakteristiek is voor de wijk en een redelijke toekomstverwachting heeft. De tweestammige esdoorn is te groot, gelet op de omvang van de boom in relatie tot zijn standplaats. Het is verder aannemelijk dat de tweestammige esdoorn vanwege zijn grootte in behoorlijke mate (zon-)licht in tuinen en woningen beperkt. Opkronen zal geen oplossing bieden. Dat is in het verleden al eens gedaan. Verder opkronen komt de boom niet ten goede en zal ook niet bijdragen aan het wegnemen van overlast. Ook staat in het BAF dat over het algemeen bij achtertuinbomen aan de belangen van de aanvrager een groter gewicht zal worden toegekend dan aan de belangen van de omwonenden. In het BAF staat verder dat niet gezegd kan worden of de boom bij storm een gevaar oplevert. Wel zijn er adventiefwortels geconstateerd en is een nest van de glanzende houtmier aangetroffen. Deze hebben beide een negatief effect op de boom in die zin dat op termijn de boom kan omvallen. De glanzende houtmier tast de vitaliteit van de boom aan. Tot slot is in het BAF meegewogen dat op langere termijn de onderstam/wortels van de boom tegen de erfgrensmuur zullen aandrukken waardoor bouwschade kan ontstaan.

18.3.  De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college de betrokken belangen onjuist heeft afgewogen. Anders dan [partij A] en anderen stellen, heeft het college niet te weinig gewicht toegekend aan de in gemeentelijk beleid neergelegde wens groen in Den Haag te behouden. Het college heeft toegelicht dat vanwege deze wens als uitgangspunt geldt dat elke boom waarde heeft, maar dat daarbij ook ruimte moet blijven om deze waarde af te wegen tegen de belangen van de aanvrager om een boom te kappen. De Afdeling begrijpt uit de door het college in dit geval gemaakte belangenafweging dat de kapvergunning is verleend omdat de tweestammige esdoorn uit zijn jasje is gegroeid en daardoor enige mate van overlast veroorzaakt. Omdat opkronen geen oplossing zal bieden, heeft het college een zwaarder gewicht toegekend aan de belangen van [appellant] en [partij B] en anderen dan aan de waarde van de tweestammige esdoorn en de belangen van [partij A] en anderen bij behoud daarvan. Daarbij is door het college ook onderkend dat de toekomstverwachting van de boom redelijk is, maar toch, gelet op de belangen van [appellant] en [partij B] en anderen, ervoor gekozen de kapvergunning te verlenen. De Afdeling ziet onder deze omstandigheden geen aanleiding voor het oordeel dat het college een zwaarder gewicht had moeten toekennen aan de belangen van [partij A] en anderen dan aan de belangen van [appellant] en [partij B] en anderen.

Voor zover [partij A] en anderen hebben aangevoerd dat het college minder gewicht heeft toegekend aan de waarde die de boom als achtertuinboom heeft dan in het verleden, stelt de Afdeling vast dat in het meest recente BAF is aangekruist dat de boom geen bijzonder belang heeft als achtertuinboom, terwijl in een eerdere BAF inderdaad is aangekruist dat het belang als achtertuinboom van groot belang is. De Afdeling ziet echter geen aanleiding voor het oordeel dat vanwege deze verschuiving van het kruisje, de door het college gemaakte belangenafweging geen stand kan houden. De Afdeling weegt hier mee dat in het eerdere BAF het belang als achtertuinboom groot was vanwege de privacy die de boom bood en niet vanwege de koelende werking of het aanzicht, waar het [partij A] en anderen met name om gaat.

De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college de vergunning waardoor de tweestammige esdoorn mag worden gekapt niet redelijkerwijs heeft kunnen verlenen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie beroep van rechtswege

19.     Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het besluit van het college de vergunning voor de kap van de tweestammige esdoorn te verlenen in stand blijft. De tweestammige esdoorn mag worden gekapt.

Proceskosten

20.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 april 2021 in zaken nrs. 19/6022 en 19/6023;

II.       verklaart het beroep van [partij A] en anderen tegen het besluit van 3 november 2021, kenmerk B.2.21.2094.001, ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Lap
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2023

288-952

BIJLAGE

Wettelijk kader

Artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht luidt:

"1 Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:

(…)

g. houtopstand te vellen of te doen vellen,

(…)

geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning."

Artikel 2:87, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag luidt:

" Het is verboden een houtopstand zonder vergunning of, indien de houtopstand is vermeld op de lijst van monumentale bomen zonder ontheffing, van het bevoegd gezag te vellen of te doen vellen."

Artikel 2:88 luidt:

"Het bevoegd gezag kan de vergunning of ontheffing, als bedoeld in artikel 2:87, eerste lid, weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van:

- natuur-, educatieve en milieuwaarden;

- belevings- en gebruikswaarden."

Artikel 2:95 luidt:

"De afstand tot de erfgrenslijn als bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0.5 meter voor bomen en op nihil voor heesters en heggen."

Artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek luidt:

"1 Het is niet geoorloofd binnen de in lid 2 bepaalde afstand van de grenslijn van eens anders erf bomen, heesters of heggen te hebben, tenzij de eigenaar daartoe toestemming heeft gegeven of dat erf een openbare weg of een openbaar water is.

2 De in lid 1 bedoelde afstand bedraagt voor bomen twee meter te rekenen vanaf het midden van de voet van de boom en voor de heesters en heggen een halve meter, tenzij ingevolge een verordening of een plaatselijke gewoonte een kleinere afstand is toegelaten."