Uitspraak 202201195/1/R2


Volledige tekst

202201195/1/R2.
Datum uitspraak: 19 april 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Geldrop,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­Brabant van 12 januari 2022 in zaak nr. 21/1220 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo.

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2020 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van 27 appartementen met stallingsgarage aan de Nieuwendijk 1, 1A t/m 1F, 1P, 3, 3A t/m 3F, 5, 5A t/m 5F, 7 en 7A t/m 7E te Geldrop (hierna: de percelen).

Bij besluit van 31 maart 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 1 oktober 2020 met een aanvullende motivering in stand gelaten.

Bij uitspraak van 12 januari 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 14 maart 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Wassink, advocaat te Wijchen, en het college, vertegenwoordigd door H.J.M. Markus en mr. A.J.H.A. Verkooijen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op het perceel [locatie] in Geldrop staat de woning van [appellant]. Dit gehele perceel is bebouwd. De woning van [appellant] heeft een dakterras. Vergunninghouder is eigenaar van de percelen. De percelen grenzen aan het perceel van [appellant] en liggen op de hoek van de Stationsstraat en de Nieuwendijk, ten oosten van het perceel van [appellant]. De gebouwen en opstallen die op de percelen stonden zijn gesloopt. Vergunninghouder heeft op 2 juni 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de nieuwbouw van 27 appartementen met stallinggarage en buitenbergingen op de percelen.

2.       Ingevolge artikel 2 van de ter plaatse geldende "Beheersverordening Kern Geldrop" (hierna: de beheersverordening) zijn voor de bouwlocatie, voor zover hier van belang, de planvoorschriften en de plankaart van het bestemmingsplan "Centrum Geldrop" (hierna: het bestemmingsplan) van toepassing. De bouwlocatie heeft hierin de bestemming "Centrumdoeleinden 3 (C3)". Ingevolge artikel 5.1 van de planvoorschriften zijn deze gronden onder meer bestemd voor wonen op de begane grond en de verdieping. Ingevolge artikel 5.2.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften moeten hoofdgebouwen binnen het op de plankaart aangegeven bebouwingsvlak worden gebouwd. Ingevolge het bepaalde onder e van dit artikel bedraagt de maximale bouwhoogte ter plaatse 14.5 m. Het bouwplan ligt aan de zijde van de woning van [appellant] voor een deel buiten het bebouwingsvlak. De zadeldaken van het bouwplan aan de zijde van de Nieuwendijk zijn 16.75 m hoog. Tussen de gevel van de nieuwbouw en het pand van [appellant] komt een doorgang om het achtererf van het complex te bereiken. Aan de achterzijde van het complex worden vier galerijen gemaakt om de appartementen te bereiken.

3.       Vaststaat dat het bouwplan in strijd is met de beheersverordening. Het college heeft de gevraagde vergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, gelezen in samenhang met artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.

Aangevallen uitspraak

4.       De rechtbank heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een stedelijke omgeving waarin meerdere appartementencomplexen en hoge gebouwen liggen. Hoewel de afwijking van de beheersverordening niet uiterst gering is, moet deze wel worden bezien in het licht van de bestaande planologische mogelijkheden. De overschrijdingen van de bouwhoogten vinden plaats aan de zijde van de Nieuwendijk, en dus niet aan de zijde van het perceel van [appellant]. Het bouwvlak wordt aan de zijde van het perceel van [appellant] op een kleine oppervlakte overschreden. Met de verwijzing naar de gemeentelijke "Woonvisie Geldrop-Mierlo 2020-2028" heeft het college naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat in Geldrop een uitbreiding van de woningvoorraad noodzakelijk is. De beheersverordening maakt volgens de rechtbank de bouw van een pand van 14.5 m hoog mogelijk direct ten oosten van de woning van [appellant] op nagenoeg dezelfde plek als het bouwplan. Alhoewel het verlies van privacy voor [appellant] aanzienlijk zal zijn ten opzichte van de feitelijke vorige situatie, laat de beheersverordening ook wonen op verdiepingen toe op een iets grotere afstand dan het bouwplan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in de belangen van [appellant] geen reden hoeven zien om geen medewerking te verlenen aan het bouwplan. [appellant] heeft geen alternatieven voorgesteld in de bezwaar- of de beroepsfase. Wat betreft de doorgang tussen het bouwplan en de oostelijke gevel van de woning van [appellant] heeft de rechtbank overwogen dat dezelfde gevolgen zich zouden kunnen voordoen bij benutting van de bestaande planologische mogelijkheden op basis van de beheersverordening. Ook hierin heeft het college naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om de gevraagde vergunning te weigeren.

Toetsingskader

5.       Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.

Gronden hoger beroep

Alternatief

6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college medewerking heeft kunnen verlenen aan het bouwplan, mede omdat hij geen alternatief heeft voorgesteld. Volgens [appellant] kan hij geen alternatieven aandragen, door een gebrek aan kennis van bouwprojecten. Het alternatief dat door [appellant] is aangedragen, en welk alternatief bij het college bekend is, is een bouwplan dat past binnen de beheersverordening.

6.1.    Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling moet het college beslissen over een bouwplan zoals dat is ingediend. Indien een project op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.

Verder is het aan degene die stelt dat er alternatieven zijn om deze alternatieven te benoemen en aannemelijk te maken dat op voorhand duidelijk is dat verwezenlijking van het alternatief een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren oplevert.

[appellant] heeft als alternatief het bouwen in overeenstemming met de beheersverordening aangedragen. Het college heeft op de zitting toegelicht dat bouwen in overeenstemming met de beheersverordening ertoe leidt dat er waarschijnlijk minder dan 27 appartementen, dan wel minder aantrekkelijke of kleinere appartementen op de percelen kunnen worden gerealiseerd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat er een alternatief voorhanden is waarvan op voorhand duidelijk is dat verwezenlijking daarvan een gelijkwaardig resultaat oplevert met aanmerkelijk minder bezwaren. De rechtbank heeft dit niet miskend.

Het betoog slaagt niet.

Gevolgen besluit onevenredig?

7.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de nadelige gevolgen van het bouwplan onevenredig zijn in verhouding tot de met verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. Hiertoe voert hij aan dat de afwijking van de beheersverordening niet uiterst gering of marginaal is. Het bouwplan heeft tot gevolg dat zijn woning praktisch onverkoopbaar wordt. [appellant] voert verder aan dat er geen extra privacy maatregelen zijn getroffen en dat zijn uitzicht en privacy worden aangetast. Ten slotte kan het doel van het besluit, namelijk uitbreiding van de woningvoorraad, volgens [appellant] ook worden bereikt wanneer in overeenstemming met de beheersverordening wordt gebouwd.

7.1.    Niet in geschil is dat realisering van het bouwplan gevolgen zal hebben voor de privacy van [appellant]. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat de bouw van een appartementencomplex van deze afmetingen en hoogte voorziet in een gebruikelijke stedelijke ontwikkeling in een stadscentrum. In het algemeen is in het geval van een binnenstedelijke ontwikkeling minder snel sprake van een onevenredige aantasting van privacy en verlies van uitzicht. Enig verlies van privacy behoort daarmee tot het normale maatschappelijke risico wanneer, zoals in dit geval, wordt gebouwd in een stedelijke omgeving met een hoge bebouwingsdichtheid. [appellant] heeft het standpunt van het college in het besluit op bezwaar dat het bouwplan ruimtelijk en stedenbouwkundig aanvaardbaar is, niet betwist.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat de beheersverordening direct ten oosten van de woning van [appellant] op nagenoeg dezelfde plek als het bouwplan een gebouw van 14.5 m hoog toelaat, zodat het bouwplan grotendeels in overeenstemming is met de beheersverordening. Bovendien vinden de overschrijdingen van de bouwhoogten plaats aan de zijde van de Nieuwendijk, dus niet aan de zijde van het perceel van [appellant]. [appellant] heeft op de zitting erkend dat de afwijkingen van de beheersverordening marginaal zijn. Verder moeten de afwijkingen worden bezien in het licht van de bestaande planologische mogelijkheden. Ook als gebruik wordt gemaakt van de bestaande planologische mogelijkheden wordt de privacy en het uitzicht van [appellant] beperkt. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank, gelet op het voorgaande, terecht overwogen dat de nadelige gevolgen van het bouwplan voor [appellant] niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen, zodat het college medewerking heeft kunnen verlenen aan het bouwplan.

[appellant] heeft zijn stelling dat er sprake is van een waardedaling van zijn woning en dat zijn woning praktisch onverkoopbaar wordt als gevolg van het bouwplan niet gemotiveerd. Daarnaast staat het hem vrij om, zoals het college aandraagt, ter zake een verzoek om tegemoetkoming in planschade bij het college in te dienen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie en proceskosten

8.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

w.g. Van Ravels
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Graaff-Haasnoot
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2023

531-1044