Uitspraak 202203021/1/A3


Volledige tekst

202203021/1/A3
Datum uitspraak: 19 april 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-­Brabant van 11 april 2022 in zaak nr. 21/979 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant.

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2021 heeft het college bepaald welke oppervlaktewateren in 2021 zijn aangewezen als zwemwaterlocatie.

Bij uitspraak van 11 april 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 februari 2023, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. C.M.C. de Krosse-de Ridder en B.M. Jansen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] is bestuurder van [bedrijf], die eigenaar is van [zandwinningsplas]. Bij het besluit van 3 maart 2021 heeft het college de zwemwaterlocaties voor 2021 aangewezen. In het besluit is het volgende overwogen: "Dat de functie zwemwater wordt ingetrokken voor zwemwaterlocatie ’t Schaartven zwemzone strand te Overloon (gemeente Boxmeer), omdat deze locatie is onttrokken aan de openbaarheid;". [appellant] wil dat de functie zwemwater voor ’t Schaartven behouden blijft.

Uitspraak rechtbank

2.       De rechtbank heeft overwogen dat het besluit van 3 maart 2021 in zijn geheel een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De passage die betrekking heeft op ’t Schaartven, waar [appellant] het niet mee eens is, kan echter naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een besluit omdat het niet aanwijzen van ’t Schaartven als zwemwaterlocatie geen verandering brengt in de rechtspositie van [appellant]. Gelet daarop heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Hoger beroep

3.       [appellant] betoogt dat het besluit van het college van 3 maart 2021 wel degelijk moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb, omdat het rechtsgevolgen heeft voor hem. Hij heeft hierdoor opnieuw een kostbare procedure moeten doorlopen en is een overeenkomst met het bedrijf ID&T events misgelopen. Voor zover het niet aanwijzen van ’t Schaartven als zwemwaterlocatie geen besluit is in de zin van de Awb, betoogt [appellant] dat het intrekken van de functie zwemwater wel moet worden gezien als een zodanig besluit.

Wettelijk kader

4.       Het wettelijk kader is opgenomen als bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.

Beoordeling

5.       De rechtbank heeft overwogen dat het besluit van 3 maart 2021 in zijn geheel kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb. Vervolgens heeft de rechtbank beoordeeld of ook de passage waarin wordt aangegeven dat de functie zwemwater wordt ingetrokken voor de zwemzone strand van zwemwaterlocatie ’t Schaartven als een besluit moet worden aangemerkt. Deze vraag heeft de rechtbank negatief beantwoord. De Afdeling gaat in deze redenering niet mee.

5.1     Zoals de rechtbank heeft overwogen en blijkt uit artikel 10c van de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden, is de jaarlijkse aanwijzing van zwemwater een besluit in de zin van de Awb, waarvoor de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb geldt. Dit geldt voor het besluit van 3 maart 2021 als geheel. Dat niet elke afzonderlijke passage in het besluit is gericht op rechtsgevolg, zoals de passage over ’t Schaartven, doet aan het besluitkarakter van het besluit als geheel niet af. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is voor de beoordeling of sprake is van een besluit, niet relevant tegen welke passage [appellant] zich in het bijzonder richt. Ook de reden waarom [appellant] tegen het besluit beroep heeft ingesteld, is voor de vraag of het is gericht tegen een besluit niet van belang. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat het beroep niet is gericht tegen een besluit en om die reden niet-ontvankelijk is.

5.2     Het betoog slaagt. Omdat aan een beoordeling van wat [appellant] heeft aangevoerd nog niet eerder in de procedure is toegekomen, ziet de Afdeling aanleiding de zaak terug te wijzen naar de rechtbank.

Slotsom

6.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De zaak zal worden teruggewezen naar de rechtbank. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant van 11 april 2022 in zaak nr. 21/979;

III.      wijst de zaak naar de rechtbank terug;

IV.     gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 455,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.

w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Neuwahl
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2023

176-1032

BIJLAGE | WETTELIJK KADER

Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden

Artikel 10b

1.       Gedeputeerde staten maken jaarlijks aan Onze Minister en aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat de locaties bekend waar naar hun oordeel door een groot aantal personen wordt gezwommen. Zij nemen daarbij in aanmerking de ontwikkelingen met betrekking tot het aantal personen, de infrastructuur of faciliteiten en de ter bevordering van het zwemmen getroffen maatregelen.

2.       Gedeputeerde staten wijzen jaarlijks na overleg met het bevoegd bestuursorgaan de op basis van het eerste lid aangemerkte locaties aan, indien daarvan de functie van zwemwater in de plannen, bedoeld in de artikelen 4.1, 4.4 en 4.6 van de Waterwet is vastgelegd, en stellen Onze in het eerste lid genoemde Ministers daarvan op de hoogte.

Artikel 10c

1.       Op de voorbereiding van een aanwijzing als bedoeld in artikel 10b, tweede lid, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht door de ingezetenen van de desbetreffende provincie en overige belanghebbenden.

[…]