Uitspraak 202100761/1/V3


Volledige tekst

202100761/1/V3.
Datum uitspraak: 7 april 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 7 januari 2021 in zaak nr. 20/985 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem krachtens artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek te verlenen, afgewezen.

Bij besluit van 13 januari 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 januari 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.M. van Eik, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven.

De vreemdeling heeft daarop gereageerd.

Overwegingen

Inleiding

1.       De vreemdeling heeft de Thaise nationaliteit. Hij heeft toen hij zes maanden oud was hersenschade opgelopen en is daardoor meervoudig gehandicapt. Hij is voor de algemene dagelijkse levensverrichtingen volledig afhankelijk van de zorg van zijn moeder, die de Nederlandse nationaliteit heeft en in Nederland woont. De vreemdeling heeft geen rechtmatig verblijf en kan daarom worden uitgezet. Hij heeft gevraagd zijn uitzetting op te schorten vanwege zijn gezondheidstoestand.

2.       Het is niet in geschil dat een medische noodsituatie ontstaat als medische zorg uitblijft. De staatssecretaris heeft de vreemdeling echter geen uitstel van vertrek verleend, omdat de noodzakelijke medische zorg in Thailand aanwezig is. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) van 17 juli 2019. De vreemdeling heeft volgens de staatssecretaris niet aannemelijk gemaakt dat de medische zorg voor hem feitelijk niet toegankelijk is.

De uitspraak van de rechtbank

3.       De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit het BMA-advies blijkt dat in Thailand de noodzakelijke medische zorg beschikbaar is. De vreemdeling heeft volgens de rechtbank onvoldoende concrete aanknopingspunten aangevoerd voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van die conclusie. Uit de correspondentie met het Psychiatric Institute Hospital (de Afdeling leest: Srithanya Hospital) volgt niet dat hij niet in dit ziekenhuis terecht kan of dat het niet geschikt is voor meervoudig gehandicapten. Verder heeft de rechtbank overwogen dat uit het BMA-advies weliswaar volgt dat mantelzorg essentieel is voor het welslagen van de behandeling en dat de vreemdeling volledig afhankelijk is van de zorg van zijn moeder, maar ook dat die zorg in de vorm van professionele zorg aanwezig is in Thailand. De door de vreemdeling overgelegde rapportage van kliniek ’s Heeren Loo en de verklaringen van de psycholoog maken volgens de rechtbank niet dat het BMA nader onderzoek had moeten doen.

3.1.    De rechtbank heeft verder overwogen dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzakelijke medische zorg in Thailand voor hem feitelijk niet toegankelijk is. Volgens de rechtbank is de niet onderbouwde stelling van de vreemdeling dat zijn moeder de zorg niet kan betalen onvoldoende. Ook heeft de vreemdeling niet aannemelijk gemaakt wat voor hem de daadwerkelijke kosten van de medische zorg zijn of dat hij zich niet kan verzekeren.

3.2.    Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat gelet op de motivering van het besluit van 26 september 2019 en wat de vreemdeling daartegen heeft aangevoerd er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat de bezwaren niet leiden tot een ander standpunt. De staatssecretaris mocht volgens de rechtbank dus afzien van het horen in bezwaar.

De beschikbaarheid van de noodzakelijke medische zorg in Thailand

4.       De vreemdeling bestrijdt de overweging van de rechtbank over de beschikbaarheid van de medische zorg in grief 3. De vreemdeling betoogt dat hij voldoende concrete aanknopingspunten heeft aangevoerd voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de conclusie in het BMA-advies dat de voor hem noodzakelijke medische zorg in Thailand beschikbaar is.

5.       Volgens de conclusie in het BMA-advies, gebaseerd op informatie van de vertrouwensarts, is de voor de vreemdeling noodzakelijke medische zorg, waaronder de zorg zoals gegeven bij mantelzorg, beschikbaar in het Srithanya Hospital. De vreemdeling heeft echter stukken overgelegd die concrete aanknopingspunten vormen voor twijfel aan deze conclusie.

5.1.    Uit de door de vreemdeling overgelegde stukken volgt dat het Srithanya Hospital zorg biedt aan psychiatrische patiënten. Ondanks herhaaldelijke verzoeken van de vreemdeling aan het genoemde ziekenhuis, heeft de vreemdeling echter geen concreet antwoord gekregen op de vraag of het ziekenhuis ook de juiste zorg kan bieden voor zijn lichamelijke handicap. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, geeft de informatie in de brief van 13 februari 2020 geen bevestigend antwoord op deze vraag. In deze brief heeft het ziekenhuis namelijk alleen in algemene bewoordingen toegelicht dat het ziekenhuis zorg biedt aan psychiatrische patiënten die zijn onderzocht volgens de 'International Statistical Classification of Disease and Related Health Problems: ICD, Issue No. 10, in the Section of Abnormal Mental and Behavior (F00-F99)' (hierna: ICD-10). Dat hier ook de zorg voor een zeer ernstige verstandelijke beperking onder valt (F73: Profound mental retardation), maakt dit niet anders. Zoals de vreemdeling terecht betoogt, maakt het enkele feit dat het ziekenhuis patiënten behandelt die volgens de ICD-10 zijn onderzocht niet dat dit ziekenhuis de juiste behandeling kan bieden voor alle genoemde aandoeningen van de vreemdeling. Het is volgens de Afdeling dan ook onduidelijk of een combinatie van zorg voor zowel de mentale als fysieke handicap van de vreemdeling wordt geboden.

5.2.    Verder heeft de vreemdeling aanvullende stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat de mantelzorg die zijn moeder verleent essentieel is voor het slagen van de medische behandeling. Uit de rapportage van kliniek ’s Heeren Loo en de nadere toelichting van zijn psycholoog volgt dat het op sociaal-emotioneel gebied belangrijk is voor de vreemdeling dat hij veiligheid kan halen uit zijn moeder of andere belangrijke personen in zijn directe omgeving. Wanneer te weinig aangesloten wordt bij de mogelijkheden tot communicatie van de vreemdeling is de kans op overvraging groot. Dit kan volgens de onderzoeker (op termijn) leiden tot psychische klachten, zowel internaliserend als externaliserend. Hij is voor zijn ontwikkeling ook gebaat bij langdurige betrokkenheid van een en dezelfde persoon.

5.3.    De vreemdeling klaagt terecht dat deze informatie wel degelijk reden is voor twijfel aan de beschikbaarheid van de in Thailand aanwezige medische zorg. In het BMA-advies wordt namelijk alleen uitgegaan van de rol van de moeder voor de algemene dagelijkse levensverrichtingen, maar het zegt verder niets over communicatie en het psychisch welzijn van de vreemdeling als zijn moeder of een andere belangrijke naaste ontbreekt. Het is dus onduidelijk of en in welke mate door de staatssecretaris rekening is gehouden met de persoon die de medische zorg verleent. De staatssecretaris heeft ondeugdelijk gemotiveerd dat de professionele zorg in het ziekenhuis volstaat.

5.4.    Gelet op wat de vreemdeling heeft aangevoerd over zijn medische situatie en de stukken die hij heeft overgelegd, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris zich terecht heeft gebaseerd op het BMA-advies van 17 juli 2019. De staatssecretaris had in het kader van zijn vergewis- en motiveringsplicht meer duidelijkheid moeten verkrijgen over de beschikbaarheid van de noodzakelijke medische zorg voor de lichamelijke handicap van de vreemdeling en over de rol van zijn moeder voor het welslagen van de medische behandeling.

5.5.    Grief 3 slaagt.

De feitelijke toegankelijkheid van de noodzakelijke medische zorg in Thailand

6.       De vreemdeling bestrijdt de overweging van de rechtbank over de feitelijke toegankelijkheid van de zorg in grief 4. Subsidiair klaagt hij dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzakelijke medische zorg in Thailand niet feitelijk toegankelijk is.

7.       De vreemdeling voert terecht aan dat hij met stukken over zijn financiële situatie aannemelijk heeft gemaakt dat hij de kosten voor de noodzakelijke medische zorg niet kan betalen. Het is niet in geschil dat de vreemdeling niet kan werken en geen inkomen of vermogen heeft. Ook is in beroep met stukken onderbouwd dat zijn tante en grootouders in Thailand hem financieel niet kunnen helpen. Daarnaast is van belang dat de vreemdeling op de zitting bij de rechtbank heeft toegelicht dat hij stukken heeft overgelegd over het inkomen van zijn moeder in het kader van het verzoek om vrijstelling van het griffierecht en dat dit verzoek is toegewezen. De rechtbank is hier ongemotiveerd aan voorbijgegaan. De rechtbank heeft verder ondeugdelijk gemotiveerd waarom de vreemdeling met de e-mails van Customer Care Centre van 22 januari 2020 en van de zorgverzekering Pacific Prime van 29 januari 2020 niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich in Thailand niet kan verzekeren.

7.1.    Uitgaande van de bijzondere situatie van de vreemdeling, namelijk dat hij de rest van zijn leven 24-uurszorg nodig heeft, en de onderbouwing van zijn financiële situatie, is het aannemelijk dat de zorg niet toegankelijk is voor hem. Het is aan de staatssecretaris om deze omstandigheden alsnog bij zijn beoordeling te betrekken en nader te onderzoeken welke mogelijkheden er voor de vreemdeling in Thailand zijn om feitelijk toegang tot de noodzakelijke medische zorg te krijgen.

7.2.    Grief 4 slaagt in zoverre.

Schending van de hoorplicht

8.       De vreemdeling klaagt in grief 6 terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris ervan kon afzien hem over zijn bezwaar te horen. Zoals de Afdeling heeft overwogen bij uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, is het uitgangspunt dat een vreemdeling wordt gehoord in bezwaar en dient de staatssecretaris terughoudend om te gaan met uitzonderingen op zijn hoorplicht. Gelet op alles wat de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd, bezien vanuit de onder 5.2 van die uitspraak genoemde gezichtspunten, kon de staatssecretaris in dit geval redelijkerwijs niet tot het oordeel komen dat het bezwaar ongegrond was zonder de vreemdeling in de gelegenheid te stellen gehoord te worden over zijn aanvraag. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

8.1.    Grief 6 slaagt.

Beoordeling overige grieven

9.       Wat de vreemdeling in grieven 1, 2, 5 en 7 en primair in grief 4 heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat deze grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

Conclusie

10.     Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 13 januari 2020 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat de griffier in beroep en hoger beroep geen griffierecht heeft geheven, hoeft de staatssecretaris dat niet te vergoeden.

Wat betekent dit?

11.     De staatssecretaris moet met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar nemen. Daarbij moet hij nader onderzoek doen naar de beschikbaarheid en de feitelijke toegankelijkheid van de noodzakelijke medische zorg in Thailand. De staatssecretaris zal de vreemdeling daarvoor ook moeten horen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 7 januari 2021 in zaak nr. 20/985;

III.      verklaart het beroep gegrond;

IV.      vernietigt het besluit van 13 januari 2020, V-[…];

V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.

w.g. Steendijk
voorzitter

w.g. Schipper

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2023

872