Uitspraak 202004896/1/R1


Volledige tekst

202004896/1/R1.
Datum uitspraak: 12 april 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Koningsbosch, gemeente Echt-Susteren,
appellant,

en

de raad van de gemeente Echt-Susteren,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Prinsenbaan 69/69a, te Koningsbosch" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 16 maart 2023, waar de raad, vertegenwoordigd door A.C.J. van Helden MSc., is verschenen. Verder is op zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op het perceel Prinsenbaan 69/69a te Koningsbosch (hierna: het perceel) is het garagebedrijf [partij] gevestigd. Dit garagebedrijf voert activiteiten uit op het gebied van het onderhoud, reparatie en ondersteunende verkoop van quads en quadonderdelen. Op het perceel is verder een bedrijfswoning met een privétuin aanwezig. In 2019 is het toenmalige bedrijfspand  door een brand verwoest. Intussen is het bedrijfspand herbouwd. Het voorliggende plan voorziet naast de planologisch al toegestane bedrijfsactiviteiten, waaronder die van het garagebedrijf, in de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten op het perceel voor een containerverhuur- en transportbedrijf van maximaal vijf vrachtwagens en 35 bouwcontainers en ook in de opslag van bouwmaterialen als zand, klinkers en grind op een deel van het perceel. De nieuwe bedrijfsactiviteiten zijn voorzien in het oostelijk deel van het plangebied door de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - containeropslag, opslag van buitenmaterialen en transportbedrijf". Deze nieuwe bedrijfsactiviteiten worden inmiddels ontplooid op het perceel onder de handelsnaam [partij]. Ook voorziet het plan in de verplaatsing van de in- en uitrit aan de noordzijde van het perceel naar de zuidzijde van het perceel. Ter plaatse van de voormalige inrit aan de noordzijde van het perceel wordt een groenstrook ingericht en een geluidscherm aangebracht, zodat geluidoverlast op het noordelijk, naastgelegen woonperceel zoveel mogelijk wordt beperkt.

2.       [appellant] woont aan de [locatie] te Koningsbosch. Zijn perceel grenst aan de noordzijde van het plangebied. Hij kan zich niet met het plan verenigen en voert onder meer aan onevenredige hinder te zullen ondervinden van de activiteiten in het plangebied.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

De gronden van het beroep

Positief bestemmen is inconsistent en onbetrouwbaar

4.       [appellant] betoogt dat de raad inconsistent en onbetrouwbaar handelt door de containerverhuur- en transportactiviteiten van [partij] op het perceel positief te bestemmen. Hij voert aan dat dat niet te rijmen is met de omstandigheid dat het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren (hierna: het college) eerder handhavend heeft opgetreden tegen de met het bestemmingsplan strijdige containerverhuur- en transportactiviteiten van [partij] en dat het toen ook niet wilde meewerken aan de legalisatie daarvan.

4.1.    De Afdeling stelt vast dat het college bij besluit van 22 december 2017 aan [partij] een last onder dwangsom heeft opgelegd ter beëindiging van de containerverhuur- en transportactiviteiten op het perceel. Daaraan ligt ten grondslag dat die activiteiten volgens het college op grond van het destijds geldende bestemmingsplan "Buitengebied" ter plaatse niet waren toegestaan. Verder bestond volgens het college geen concreet zicht op legalisering omdat het niet bereid was om medewerking te verlenen aan een afwijking van het bestemmingsplan. Volgens het college was de vestiging van een andere vorm van bedrijvigheid dan ter plaatse toegestaan, alleen aanvaardbaar als sprake was van kwaliteitswinst op het gebied van milieu en ruimtelijke uitstraling. Dat besluit is bij besluit van 17 april 2018 na bezwaar van [partij] in stand gelaten.

4.2.    [partij] heeft op 14 december 2018 bij het college een (hernieuwd) principeverzoek gedaan voor de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten en het vergroten van het bestemmingsvlak op het perceel. Om het perceel van [appellant] te ontlasten is [partij] voornemens een nieuwe inrit te realiseren aan de zuidzijde van de bedrijfslocatie in plaats van de bestaande inrit aan de noordzijde bij het perceel van [appellant]. Op de plek van de noordelijke inrit zal een groenstrook worden aangelegd. Voor het realiseren van de nieuwe inrit is het vergroten van het bestemmingsvlak noodzakelijk. Bij brief van 19 september 2019 heeft het college besloten in principe en onder voorwaarden medewerking te verlenen aan het verzoek en hiervoor een bestemmingsplanprocedure op te starten. Daarbij is door het college aangegeven dat [partij], gelet op het uitgevoerde akoestisch onderzoek, voor verdere uitwerking van het bestemmingsplan onder meer moet voldoen aan de voorwaarden dat alle verkeersbewegingen voor de nieuwe bedrijfsactiviteiten moeten plaatsvinden via de nieuwe inrit aan de zuidzijde van het perceel en dat een geluidscherm van 30 m lang en 2 m hoog moet worden geplaatst tussen het perceel van [partij] en het perceel van [appellant]. Verder moet [partij] een onderbouwing geven van de ruimtelijke gevolgen van het plan waaruit blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

4.3.    De raad heeft toegelicht dat vanwege de in het plan neergelegde gewijzigde regulering van de bedrijfsactiviteiten, waarbij onder meer de in- en uitrit op het perceel wordt verlegd en een geluidscherm zal worden gerealiseerd, sprake is van een in planologisch opzicht wezenlijk andere situatie dan ten tijde van het handhavend optreden door het college. Verder heeft de raad naar voren gebracht dat uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat een goed woon- en leefklimaat voor het onderdeel geluid op naburige percelen kan worden gegarandeerd. Aan de door het college in het principebesluit van 19 september 2019 gestelde voorwaarden aan planologische medewerking, is volgens de raad voldaan. De Afdeling is van oordeel dat de raad voldoende heeft gemotiveerd waarom hij in het plan de containerverhuur- en transportactiviteiten op het perceel mogelijk heeft willen maken.

Het betoog slaagt niet.

Strijd met de Structuurvisie

5.       [appellant] betoogt dat het plan niet in overeenstemming is met de Structuurvisie Echt-Susteren 2012-2025 (hierna: de Structuurvisie). Daaruit volgt dat de door [partij] beoogde nieuwe bedrijfsactiviteiten op een bedrijventerrein dienen te worden gehuisvest. Hij betwist dat er in de gemeente geen bedrijventerreinen zouden zijn waar [partij] zich zou kunnen vestigen.

5.1.    In paragraaf 1.3 van de Structuurvisie is vermeld dat de Structuurvisie intern bindend is voor de gemeente en dat de raad deze als uitgangspunt neemt bij het opstellen van bestemmingsplannen. Binnen de kaders van de Structuurvisie bestaat ruimte om maatwerk te leveren, mits dat in lijn is met het gedachtegoed uit en de grondbeginselen van de Structuurvisie.

In paragraaf 3.5, onder "Niet-aan-het-buitengebied-gebonden bedrijven" is vermeld: "Bij bestaande niet-agrarische grootschalige en milieubelastende bedrijven die zich in het verleden in het buitengebied hebben gevestigd en hier niet thuishoren (bv. autoslopers en transportbedrijven), streven we naar verplaatsing naar een bedrijventerrein. […] Vestiging van nieuwe economische dragers die niet-aan-het-buitengebied-gebonden zijn, is enkel mogelijk in een vrijkomend agrarisch gebouw, als hergebruik van een niet-aan-het-buitengebied-gebonden bedrijf of in de vorm van een aan-huis-gebonden-beroep. Op locaties waar een niet-aan-het-buitengebied-gebonden bedrijf is gevestigd, mag zich een nieuw niet-aan-het-buitengebied-gebonden bedrijf vestigen, mits dit een categorie 1- of 2-bedrijf is (conform de lijst van Bedrijven opgenomen in bestemmingsplan Buitengebied)."

5.2.    De raad heeft gesteld dat de activiteiten waarin het plan nieuw voorziet, niet aan het buitengebied zijn gebonden en in ieder geval deels zijn aan te merken als behorend tot categorie 3. Hoewel het toestaan van deze activiteiten volgens de Structuurvisie in beginsel niet mogelijk zou zijn, heeft hij gemeend dat in dit geval een afwijking van de Structuurvisie mogelijk is. De raad wijst er op dat geluid de belangrijkste vorm van hinder van het bedrijf is. Om de geluidbelasting in kaart te brengen is in opdracht van [partij] door [persoon] een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn neergelegd in een rapport van 31 maart 2020. De conclusie van het onderzoek is dat op de naburige percelen een goed akoestisch woon- en leefklimaat kan worden behaald. Ook wat betreft de andere relevante milieuaspecten is er volgens de raad geen aantasting van het woon- en leefklimaat van de omgeving. Verder is volgens de raad de milieubelasting ten gevolge van de in dit geval voorziene bedrijfsfuncties naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig aan de bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 1 en 2. In het bestemmingsplan "Buitengebied" is reeds een afwijkingsbevoegdheid opgenomen welke het mogelijk maakt een vergunning te verlenen voor de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die zijn opgenomen in een naast-hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de categorieën 1 en 2 van Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten, indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als vermeld in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten. Volgens de raad is de ontplooiing van genoemde bedrijfsfuncties daarmee passend binnen het gemeentelijk beleid.

Over de verplaatsing naar een bedrijventerrein heeft de raad gesteld dat deze mogelijkheid is beoordeeld, maar dat in de omgeving van het lokaal gebonden bedrijf, binnen een straal van 5 km, geen bedrijventerrein met de benodigde ruimte ligt.

5.3.    [appellant] heeft de uitkomsten van het akoestisch rapport niet bestreden. Ook in wat [appellant] anderszins heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat in dit geval een afwijking van de Structuurvisie toelaatbaar is. Met betrekking tot het betoog over de verplaatsing naar een bedrijventerrein, overweegt de Afdeling dat de raad inzichtelijk heeft gemaakt dat ten tijde van het vaststellen van het plan in de omgeving van het plangebied geen geschikte locatie kon worden gevonden. [appellant] heeft geen argumenten naar voren gebracht op grond waarvan de Afdeling aan dit standpunt zou moeten twijfelen.

Het betoog slaagt niet.

Toename van geluidoverlast

6.       [appellant] vreest dat door het plan de geluidoverlast zal toenemen en zijn woon- en leefklimaat wordt aangetast. Hij voert aan dat door het starten en warmdraaien van vrachtwagens zijn ochtend- en nachtrust worden verstoord. Verder voert hij aan dat er in het akoestisch onderzoek  ten onrechte van uit is gegaan dat op het perceel slechts vijf vrachtwagens aanwezig zullen zijn. [appellant] heeft er geen vertrouwen in dat het college handhavend zal optreden als [partij] met meer dan vijf vrachtwagens het perceel betreedt.

6.1.    Artikel 3.1, aanhef en onder b, c, d, e en f, van de planregels luidt:

"De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…]

b. een garagebedrijf;

c. handel in bouwmaterialen als zand, klinkers en grind;

d. verhuur van maximaal 35 stuks bouwcontainers;

e. een containerverhuur- en transportbedrijf van maximaal 5 vrachtwagens;

f. opslag van containers en bouwmateriaal als zand, grind en klinkers en stalling van maximaal 5 vrachtwagens ten behoeve van het bepaalde in lid c, d en e uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - containeropslag, opslag van bouwmaterialen en transportbedrijf';"

Artikel 3.5.1 luidt: "Binnen de bestemming 'Bedrijf' is bestaand legaal gebruik van gronden en bouwwerken toegestaan en is gebruik en bebouwing van gronden overeenkomstig de bepalingen in 3.1 en 3.2 slechts toegestaan als wordt voorzien in de realisatie en instandhouding van een geluidscherm ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' binnen de bestemming Groen met een bouwhoogte van tenminste 2 m en uitgaande van een realisatietermijn van zes maanden na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan."

Artikel 3.5.2 luidt: "Binnen de bestemming 'Bedrijf' is bestaand legaal gebruik van gronden en bouwwerken toegestaan en is gebruik en bebouwing van gronden overeenkomstig de bepalingen in 3.1 en 3.2 slechts toegestaan als de landschappelijke inpassing binnen één jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is uitgevoerd en kwalitatief en kwantitatief in stand wordt gehouden overeenkomstig Bijlage 1."

Artikel 4.1 luidt: "De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. groenvoorzieningen;

b. bermen en beplanting;

c. landschappelijke inpassing conform Bijlage 1;

d. waterlopen en waterpartijen;

e. een geluidscherm ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm';

f. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen."

6.2.    In de plantoelichting is bij paragraaf 4.2 opgenomen dat met het plan een uitbreiding van een geluidoverlast veroorzakende functie mogelijk wordt gemaakt. Om hinderlijke effecten van het plan voor de omgeving uit te sluiten is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het hiervoor genoemde rapport. De uitgangspunten bij dat onderzoek zijn dat de vrachtwagens en de graafmachine via de zuidzijde van het terrein naar de achterzijde van het terrein rijden. In afwijking van de oude situatie rijden geen voertuigen meer via een noordelijke route het terrein op. De strook aan de noordzijde van het terrein, direct naast het perceel van [appellant], is als "Groen" bestemd. Verder komt er een geluidscherm van 30 m lang en 2 m hoog tussen het perceel van [partij] en het perceel van [appellant]. Dit geluidscherm zorgt ervoor dat het maximaal geluidniveau ten gevolge van personenauto’s en bestelwagens die aankomen en vertrekken vanaf het voorterrein op het perceel de normstelling niet overschrijdt. Gelet op de rekenresultaten in hoofdstuk 5 van het akoestisch onderzoek worden de normen die voor [partij] gelden op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximaal geluidniveau voor de dag-, avond- en nachtperiode bij de woning van [appellant] niet overschreden.

De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat in het akoestisch rapport ten onrechte is uitgegaan van maximaal vijf vrachtwagens. Dit maximale aantal is immers in artikel 3.1 van de planregels vastgelegd. Verder heeft de raad door het opnemen van de voorwaardelijke verplichting in artikel 3.5.1 van de planregels geborgd dat een geluidscherm zal worden gerealiseerd en in stand wordt gehouden. Een strook grond in het noorden van het plangebied, die eerst werd gebruikt als in- en uitrit van het perceel, heeft door het plan de bestemming "Groen" gekregen. Gelet op de voorwaardelijke verplichting in artikel 3.5.2 van de planregels tot landschappelijke inpassing moet ter plaatse van die strook een houtsingel worden aangelegd met een breedte van 5 m zodat het ook niet meer mogelijk is voor verkeer om de achterzijde van het perceel via de oorspronkelijke noordelijke route te benaderen of verlaten. Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding voor het oordeel dat door het plan sprake zal zijn van onevenredige geluidoverlast voor [appellant]. Indien [partij] het maximaal toegestane aantal van vijf aanwezige vrachtwagens overschrijdt of de normen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer overtreedt, is dat een kwestie van handhaving die in deze procedure niet aan de orde kan komen.

Het betoog slaagt niet.

Verkeersonveilige situatie

7.       [appellant] betoogt dat als gevolg van het plan verkeersonveilige situaties en opstoppingen zullen ontstaan op de N-weg de Prinsenbaan. Volgens hem zullen lange vrachtwagens bij het in- en uitrijden van het perceel van [partij] het verkeer in beide richtingen blokkeren.

7.1.    In de plantoelichting is in 2.4.1 opgenomen dat als gevolg van het plan ter plaatse het aantal verkeersbewegingen zal toenemen. De toename van het aantal verkeersbewegingen wordt berekend aan de hand van het op- en afrijden van de locatie door personenauto’s en vrachtauto’s ten behoeve van de bedrijfsvoering. Daarbij wordt uitgegaan van een maximaal representatieve bedrijfssituatie. In totaal zijn er per werkdag 27 personenauto’s van vrachtwagenchauffeurs, van werknemers of bezoekers van de quadshop, of van leveranciers of pakketdiensten, op de locatie aanwezig. Het totale aantal verkeersbewegingen van personenauto's per werkdag komt daarmee uit op 54. Voor vrachtverkeer geldt dat er in de maximaal representatieve bedrijfssituatie per werkdag 32 vrachtverkeersbewegingen zijn. In totaal wordt er in de maximaal representatieve bedrijfssituatie geschat dat sprake is van (54+32=) 86 verkeersbewegingen per dag. Door verplaatsing van de inrit naar het zuidelijk gelegen deel van het perceel komen alle bestaande verkeersbewegingen op het noordelijk gelegen deel van het perceel te vervallen. Bewoners van het woonhuis ter plaatse van [locatie] worden hierdoor ontlast.

Wat betreft de vrachtwagens biedt de Prinsenbaan volgens de raad voldoende ruimte om daar te rijden. Met de aanleg van de zuidelijk gelegen inrit wordt de planlocatie voor vrachtwagens ontsloten. De inrit wordt zo aangelegd dat vrachtwagens voldoende manoeuvreerruimte hebben om de planlocatie op een veilige wijze op en af te rijden. [partij] heeft op de zitting verder toegelicht dat de nieuwe inrit 12 meter breed zal zijn. De vrachtwagens zullen genoeg ruimte hebben om op zijn perceel te keren en hoeven dus niet de openbare weg te gebruiken voor keermanoeuvres. [appellant] heeft het voorgaande onvoldoende overtuigend bestreden. Over het betoog dat opstoppingen zullen ontstaan, overweegt de Afdeling dat de omstandigheid dat automobilisten zo nu en dan zullen moeten wachten op een vrachtwagen die het terrein op- of afrijdt niet betekent dat dit een verkeersonveilige situatie oplevert. De Afdeling betrekt daarbij dat de Prinsenbaan ter plaatse een honderden meters lange rechte weg is en zodanig is ingericht dat het verkeer al op grote afstand de vrachtwagens kan zien. In het aangevoerde ziet de Afdeling daarom geen grond voor het oordeel dat de raad het plan uit het oogpunt van verkeersveiligheid niet had mogen vaststellen.

Het betoog slaagt niet.

Waardedaling huis

8.       [appellant] voert aan dat door de toename van overlast als gevolg van het plan zijn huis in waarde zal dalen. Dat het college ook inziet dat sprake zal zijn van waardedaling van zijn huis volgt volgens hem al uit het feit dat de gemeente met [partij] een overeenkomst heeft gesloten dat de planschade voor rekening van [partij] komt.

8.1.    De Afdeling overweegt dat [appellant] niet heeft onderbouwd in hoeverre sprake zal zijn van waardedaling van zijn huis als gevolg van het plan, zodat geen grond bestaat voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met het plan zijn gediend. Dat een overeenkomst zou zijn gesloten over de afwikkeling van eventuele planschadeclaims leidt niet tot een ander oordeel.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

9.       Het beroep is ongegrond.

10.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. M. Soffers en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.

w.g. Helder
voorzitter

w.g. Van Helvoort
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2023

361-970