Uitspraak 202203832/2/R1


Volledige tekst

202203832/2/R1.
Datum uitspraak: 11 april 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende de hoger beroepen van:

1.       [verzoeker sub 1], wonend te Veere,

2.       [verzoeker sub 2], wonend te Bonn (Duitsland),

verzoekers,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West­-Brabant van 6 mei 2022 in zaak nr. 20/9568 en 20/9570 in het geding tussen onder meer:

[verzoeker sub 2]

en

het college van burgemeester en wethouders van Veere.

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2020 heeft het college geweigerd aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van twee recreatieappartementen aan de [locatie] te Domburg.

Bij besluit van 15 oktober 2020 heeft het college het door [vergunninghouder] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 9 juni 2020 herroepen en de omgevingsvergunning verleend.

Bij uitspraak van 6 mei 2022 heeft de rechtbank, voor zover nu van belang, het door stichting Leefbaarheid Kom Domburg (hierna: de stichting) daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 15 oktober 2020 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben onder meer [vergunninghouder] en [verzoeker sub 2] (incidenteel) hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 11 oktober 2022 heeft het college het bezwaar van [vergunninghouder] gegrond verklaard, het besluit van 9 juni 2020 opnieuw herroepen en aan [vergunninghouder] de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. De vergunning is verleend voor de volgende activiteiten zoals genoemd in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo):

a.  het realiseren van twee recreatieappartementen (artikel 2, eerste lid, onder a, van de Wabo);

b.  het afwijken van de regels van het bestemmingsplan Kom Domburg (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, met toepassing van artikel 4, aanhef en onderdeel negen van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht).

[verzoeker sub 2] heeft een zienswijze ingediend tegen het besluit van 11 oktober 2022.

[verzoeker sub 1] heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 11 oktober 2022.

[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben verder de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op de zitting van 23 maart 2023 behandeld, waar [verzoeker sub 1], bijgestaan door A.H. van Leeuwen, rechtsbijstandsverlener te Veere, [verzoeker sub 2], en het college van burgemeester en wethouders van Veere, vertegenwoordigd door S.M. den Haan, zijn verschenen. Verder is op de zitting [vergunninghouder], bijgestaan door mr. K.M. Moeliker, advocaat te Middelburg, als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Het verzoek van [verzoeker sub 1]

2.       [verzoeker sub 1] ontleent haar belang naar zij stelt aan een concurrentiebelang, omdat zij zelf woningen verhuurt voor recreatief nachtverblijf in Westkapelle en daardoor opereert in hetzelfde marktsegment en verzorgingsgebied als [vergunninghouder]. Zij heeft in die hoedanigheid beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op bezwaar, na de uitspraak van de rechtbank. Nadat het college het besluit van 11 oktober 2022 heeft genomen, heeft [verzoeker sub 1] gronden ingediend tegen dat besluit.

3.       In zijn verzoekschrift en op de zitting heeft [verzoeker sub 1] gesteld dat spoedeisend belang bestaat. [verzoeker sub 1] voert in dit verband aan dat zij het college heeft gevraagd om handhavend op te treden tegen de verhuur aan verblijfsrecreanten van het pand [locatie] te Domburg door [vergunninghouder]. Het college heeft dit verzoek afgewezen bij besluit van 28 februari 2023, omdat aan [vergunninghouder] bij besluit van 11 oktober 2022 een omgevingsvergunning is verleend. Zij heeft tegen het besluit van 28 februari 2023 bezwaar gemaakt, maar dat bezwaar zal, gelet op het besluit van 11 oktober 2022, ongegrond worden verklaard. Als het besluit van 11 oktober 2022 niet wordt geschorst, ontstaat er volgens [verzoeker sub 1] een onomkeerbare situatie.

4.       De voorzieningenrechter laat thans in het midden of [verzoeker sub 1] belanghebbende is bij het ingestelde beroep tegen het besluit van 11 oktober 2022. [vergunninghouder] en het college betwisten dat [verzoeker sub 1] in beroep ontvankelijk is. Dat zal in de bodemprocedure beoordeeld kunnen worden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vergunningverlening aan [vergunninghouder] geen onomkeerbare gevolgen heeft voor [verzoeker sub 1]. In dit verband is van belang dat de verhuur van appartementen al sinds begin 2022 plaatsvindt en op elk moment kan worden gestaakt, als in de bodemprocedure blijkt dat het besluit van 11 oktober 2022 niet in stand kan blijven. Als het besluit van 11 oktober 2022 in stand blijft, dan kan de verhuur doorgaan. [verzoeker sub 1] heeft niet gesteld dat de verhuur van deze twee appartementen, elk geschikt voor twee personen,  voor haar zodanige financiële gevolgen zal hebben, dat zij hierdoor in een financiële noodsituatie terecht zal komen. Dat [verzoeker sub 1] kosten moet maken om verzoeken om handhaving in te dienen, omdat zij vindt dat de verhuur van de appartementen niet mag plaatsvinden, maakt niet dat sprake is van onomkeerbare gevolgen voor [verzoeker sub 1]. Er is daarom geen sprake van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening.

Het verzoek van [verzoeker sub 2]

5.       [verzoeker sub 2] heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat als gevolg van de verhuur van de appartementen verkeersoverlast plaatsvindt, omdat de huurders van de appartementen hun auto’s niet parkeren op de daarvoor beschikbare plekken, maar op de openbare parkeerplekken voor de deur van de appartementen. Veder ondervindt hij geluidsoverlast als gevolg van de contactgeluiden en de airco unit die door [vergunninghouder] geïnstalleerd is.

6.       De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vergunningverlening aan [vergunninghouder] ook voor [verzoeker sub 2] geen onomkeerbare gevolgen heeft. In dit verband is van belang dat [verzoeker sub 2] de gestelde verkeersoverlast en zijn bezwaren tegen de aangebrachte airco unit in een handhavingsprocedure aan de orde kan stellen. De overlast als gevolg van contactgeluiden kan tot slot niet leiden tot schorsing van het besluit van 11 oktober 2022. Zoals de voorzieningenrechter hiervoor onder 4 heeft overwogen, vindt de verhuur van appartementen immers al sinds begin 2022 plaats en kan deze op elk moment worden gestaakt, als in de bodemprocedure blijkt dat het besluit van 11 oktober 2022 niet in stand kan blijven. Er is daarom geen sprake van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening.

Conclusie

7.       De verzoeken om een voorlopige voorziening worden afgewezen.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.

w.g. Helder
voorzieningenrechter

w.g. Yildiz
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2023

594