Uitspraak 202301148/2/R1


Volledige tekst

202301148/2/R1.
Datum uitspraak: 11 april 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Limmen, gemeente Castricum,

en

1.       de raad van de gemeente Castricum,

2.       het college van burgemeester en wethouders van Castricum,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders van Castricum het ‘Besluit hogere waarden Wet geluidhinder ten behoeve van het bestemmingsplan Rotonde Rijksweg - Visweg’ vastgesteld.

Bij besluit van 22 december 2022 heeft de raad het bestemmingsplan 'Rotonde Rijksweg - Visweg Limmen' vastgesteld.

Tegen deze besluiten heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 maart 2023, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. R. Visser, rechtsbijstandverlener te Heiloo, is verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Het plangebied is gelegen op het kruispunt van de Rijksweg (N203) en Visweg te Limmen en voorziet in een rotonde op dat kruispunt. Daarnaast wordt met het bestemmingsplan ten zuidwesten van de rotonde een gemengde bestemming opgenomen. Hiermee wordt het mogelijk om een restaurant te vestigen dan wel verplaatsen in combinatie met de bouw van maximaal 4 (boven-)woningen. Daarnaast maakt het plan mogelijk dat kleinschalige detailhandel wordt gevestigd en/of maatschappelijke invulling wordt gerealiseerd.

[verzoeker] woont in de directe nabijheid van het kruispunt en kan zich niet met het bestemmingsplan verenigen, omdat het bestemmingsplan in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is vastgesteld en de procedure omtrent de totstandkoming onzorgvuldig is verlopen. Verder vindt [verzoeker] dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan een verkeerde belangenafweging heeft plaatsgevonden en dat het besluit ondeugdelijk is gemotiveerd.

Spoedeisend belang

3.       In zijn verzoekschrift heeft [verzoeker] betoogd dat spoedeisend belang bestaat, omdat op zeer korte termijn zal worden begonnen met het realiseren van de beoogde ontwikkeling. Hij vreest onomkeerbare gevolgen, zoals de sloop van het bestaande restaurant, het verwijderen van groen en het aanleggen van verharding. Op de zitting heeft [verzoeker] toegelicht dat de aanleg van de rotonde Rijksweg-Visweg onderdeel uitmaakt van het integrale project dat een reconstructie van de Rijksweg Limmen inhoudt. De uitvoering van dit project als geheel start in het voorjaar van 2023.  Het college is, hoewel behoorlijk uitgenodigd, zonder bericht niet verschenen op de zitting, zodat van die kant geen nadere informatie over de planning van het project kon worden verkregen. Ook ontbreekt een schriftelijke toelichting van die kant. [verzoeker] heeft op de zitting desgevraagd toegelicht dat uit recent verkregen informatie blijkt dat de fase waarin de aanleg van de rotonde aan bod komt, fase 5, pas na september 2023 aan bod komt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onder die omstandigheid geen sprake van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat de bodemzaak op korte termijn op zitting wordt behandeld en dat [verzoeker], indien eerder wordt begonnen met de aanleg van de rotonde, opnieuw een verzoek om een voorlopige voorziening kan indienen.

4.       Op de zitting heeft [verzoeker] toestemming gegeven om over te gaan tot zogenoemde ‘kortsluiting’, dat wil zeggen onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. [verzoeker] blijkt de enige appellant in de hoofdzaak. De voorzitter ziet echter geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Aangezien het college niet op de zitting is verschenen, ontbreekt de toestemming van die kant. Omdat daardoor niet alle partijen toestemming hebben gegeven, als bedoeld in artikel 8:86, tweede lid, van de Awb, kan alleen al daarom geen kortsluiting plaatsvinden. Overigens is voor de beoordeling van een aantal beroepsgronden ook nader onderzoek in de bodemprocedure noodzakelijk. Dit betekent dat de voorzieningenrechter in deze uitspraak alleen beslist op het verzoek om voorlopige voorziening.

Conclusie

5.       Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.

6.       De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        wijst het verzoek af;

II.       veroordeelt de raad van de gemeente Castricum tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.674,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.      gelast dat de raad van de gemeente Castricum aan [verzoeker] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 voor de behandeling van het verzoek vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.

w.g. Helder
voorzieningenrechter

w.g. Yildiz
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2023

594