Uitspraak 202203446/1/R4


Volledige tekst

202203446/1/R4.
Datum uitspraak: 12 april 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,

en

de raad van de gemeente Zevenaar,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "De Holtkamp" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2023, waar [appellant], vergezeld door [gemachtigde A], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.R. Prins en ing. G. van der Wens, zijn verschenen. Verder is RED Concepts, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plangebied ligt in het oosten van Zevenaar, in de wijk Groot Holthuizen. Deze wijk bestaat uit verschillende buurtschappen. Het plan heeft betrekking op een gedeelte van buurtschap De Holtkamp. Op de gronden waarop het plan betrekking heeft, staat een boerderij. Het plan maakt in plaats van de bestaande boerderij de bouw van 24 woningen mogelijk.

Voor het gebied rondom en direct grenzend aan het plangebied heeft het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar eerder, bij besluit van 27 juli 2021, het uitwerkings- en wijzigingsplan "De Holtkamp" vastgesteld. Dat uitwerkings- en wijzigingsplan voorziet in 160 woningen.

[appellant] woont in [locatie], maar wil een perceel voor een woning kopen in het gebied waarop het voornoemde uitwerkings- en wijzigingsplan betrekking heeft. Hij is het er niet mee eens dat het voorliggende plan voorziet in 24 woningen in de buurt van percelen waarin hij interesse heeft en heeft daarom beroep ingesteld.

Ontvankelijkheid

2.       De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is. In de eerste plaats voert de raad aan dat [appellant] niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan worden aangemerkt, omdat [appellant] op ongeveer 6 km afstand van het plangebied woont, geen gronden in of in de omgeving van het plangebied in eigendom heeft en ook geen voorkeursrecht in combinatie met andere bijkomende relevante omstandigheden heeft op een van de percelen in de omgeving van het plangebied.

In de tweede plaats wijst de raad erop dat [appellant] te laat een zienswijze tegen het ontwerpbesluit heeft ingediend. Dit is volgens de raad niet verschoonbaar.

2.1.    [appellant] stelt zich op het standpunt dat zijn beroep wel ontvankelijk is. Volgens [appellant] is hij wel belanghebbende bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Hoewel hij geen eigenaar is van gronden in of in de omgeving van het plangebied, gaat [appellant] ervan uit dat hij een voorkeursrecht op een van de percelen gelegen rondom het plangebied zal krijgen. Hij wijst er daarbij op dat bij de gemeente een procedure voor de uitgifte van kavels rondom het plangebied liep, waarbij hij op plaats twee stond om een kavel te kiezen. Dat de gemeente die uitgifteprocedure daarna heeft afgebroken, is volgens [appellant] onrechtmatig. In dat kader wijst hij op het vonnis van de rechtbank Gelderland van 22 juni 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:3065, waarin voorlopig is geoordeeld dat de gemeente de uitgifteprocedure niet mocht afbreken en dat de gemeente met het afbreken onrechtmatig heeft gehandeld. Het is door dit onrechtmatige handelen van de gemeente dat hem de mogelijkheid om een voorkeursrecht te vestigen, is ontnomen en het ontbreken van een voorkeursrecht zou hem daarom in deze beroepsprocedure over het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan niet moeten worden tegengeworpen, aldus [appellant].

Verder is de zienswijze die hij op 14 april 2022 heeft ingediend volgens [appellant] verschoonbaar te laat. Daarover voert hij aan dat in strijd met artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), in samenhang gelezen met artikel 3:12 van de Awb, de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpbesluit niet is gepubliceerd in een huis-aan-huisblad. Bovendien ontvangt hij, omdat hij in [locatie] woont, geen Zevenaarse (huis)bladen, zodat hij sowieso niet op de hoogte had kunnen zijn van het ontwerpbesluit. Daarnaast mocht hij door uitingen van de raad ervan uitgaan dat voor het plangebied en het gebied daaromheen, waarop het uitwerkings- en wijzigingsplan betrekking heeft, één plan zou worden vastgesteld, zodat hij niet hoefde te rekenen op het (ontwerp van het) voorliggende plan.

2.2.    In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

2.3.    De huidige woning van [appellant] in [locatie] ligt op een zodanig grote afstand van het plangebied dat zijn belang in zoverre in ieder geval niet rechtstreeks bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is betrokken. Vaststaat verder dat [appellant] geen eigenaar is van gronden in of in de omgeving van het plangebied. [appellant] kan dus geen belang ontlenen aan een eigendomsrecht of ander zakelijk recht op gronden in of in de nabijheid van het plangebied. Hoewel de Afdeling eerder heeft overwogen dat een voorkeursrecht, in combinatie met voldoende bijkomende omstandigheden, kan maken dat iemand belanghebbende is bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:300), is van een voorkeursrecht van [appellant] op gronden in of in de nabijheid van het plangebied geen sprake. De uitgifteprocedure die had kunnen leiden tot vestiging van een voorkeursrecht is immers stopgezet. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat [appellant], als de uitgifteprocedure niet was stopgezet, een voorkeursrecht had gehad, is dit te onzeker om zijn situatie gelijk te kunnen stellen met de situatie waarin iemand daadwerkelijk een voorkeursrecht heeft, nog daargelaten dat voor het aannemen van belanghebbendheid voldoende bijkomende omstandigheden nodig zijn. Dat het stopzetten van de uitgifteprocedure door de gemeente mogelijk onrechtmatig is geweest, maakt dit niet anders. Daarbij wijst de Afdeling erop dat, zoals zij eerder heeft overwogen in onder meer haar uitspraak van 19 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1093, de hoedanigheid van belanghebbende in beginsel uiterlijk kan worden verkregen op de dag waarop de beroepstermijn eindigt. Dit betekent dat, ook als de afgebroken uitgifteprocedure alsnog zou worden voortgezet, al dan niet naar aanleiding van een vonnis van de civiele rechter, en dit alsnog tot een voorkeursrecht voor [appellant] zou leiden, dit hem niet alsnog belanghebbende zou kunnen maken bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. De Afdeling is daarom van oordeel dat [appellant] geen rechtstreeks bij het besluit betrokken belang heeft, zodat hij niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt.

2.4.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, zal aan degene die bij een besluit geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, maar die tegen het ontwerpbesluit op basis van de hem in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid wel (verschoonbaar te laat) een zienswijze heeft ingediend, in beroep niet worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is.

2.5.    Artikel 3.8, eerste lid, aanhef, van de Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is.

Artikel 3:12, eerste lid, van de Awb, zoals dat luidde ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbesluit, bepaalt dat het bestuursorgaan, voorafgaand aan de terinzagelegging, in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis geeft van het ontwerp.

2.6.    Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 20 mei 2021 tot en met 30 juni 2021 ter inzage gelegen. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] in die periode geen zienswijze naar voren heeft gebracht. [appellant] heeft op 14 april 2022 alsnog een zienswijze tegen het ontwerpbesluit naar voor gebracht. De Afdeling ziet zich, gelet op het voorgaande, gesteld voor de vraag of [appellant] verschoonbaar te laat een zienswijze heeft ingediend.

Uit de dossierstukken blijkt dat de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is gepubliceerd in de "Zevenaar Post". Anders dan [appellant] stelt, is in overeenstemming met artikel 3:12, eerste lid, van de Awb de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpbesluit dus gepubliceerd in een huis-aan-huisblad. Dat hij als inwoner van de gemeente Duiven de "Zevenaar Post" niet ontvangt, rechtvaardigt niet de te late indiening van de zienswijze. Het had namelijk op de weg van [appellant] gelegen om, als geïnteresseerde in een kavel in de omgeving van het plangebied, de ontwikkelingen in dat gebied in de gaten te houden. [appellant] heeft verder niet geconcretiseerd op grond van welke uitingen van de raad hij ervan mocht uitgaan dat voor het buurtschap De Holtkamp één plan zou worden vastgesteld. Bovendien hebben de ontwerpbesluiten voor het voorliggende plan en voor het uitwerkings- en wijzigingsplan tegelijkertijd ter inzage gelegen, zodat [appellant] op de hoogte had kunnen zijn van het feit dat voor het buurtschap verschillende plannen zouden worden vastgesteld.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in de door [appellant] aangevoerde redenen geen grond voor het oordeel dat de zienswijze verschoonbaar te laat is ingediend. Hem kan dus in beroep worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is.

2.7.    Het beroep van [appellant] moet, nu hij geen belanghebbende is bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit betekent dat de Afdeling niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van dat beroep.

Conclusie

3.       Het beroep is niet-ontvankelijk.

4.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.

w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Grinsven
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2023

462-971