Uitspraak 202300750/1/V3


Volledige tekst

202300750/1/V3.
Datum uitspraak: 5 april 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 27 januari 2023 in zaak nr. NL23.1319 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 14 januari 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.

Bij uitspraak van 27 januari 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.M.G.M. Raafs, advocaat te Sittard, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring op 16 januari 2023 opgeheven en een nieuwe maatregel genomen omdat de maatregel van 14 januari 2023 op een onjuiste wettelijke grondslag was gebaseerd. De vreemdeling heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld. De rechtbank heeft deze gelijktijdig op zitting behandeld en op dezelfde dag in beide zaken uitspraak gedaan. Tegen beide uitspraken heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. De Afdeling heeft voor de afdoening van deze zaak ook kennis genomen van de stukken in het dossier in zaak nr. 202300762/1/V3.

2.       Omdat de staatssecretaris de vreemdeling in deze zaak een schadevergoeding en een vergoeding van gemaakte proceskosten heeft aangeboden, heeft de rechtbank geoordeeld dat de vreemdeling volledig schadeloos is gesteld en geen belang meer heeft bij het ingestelde beroep en dat beroep niet-ontvankelijk verklaard. De beroepsgrond over de onrechtmatigheid van de ophouding kan volgens de rechtbank aan de orde komen bij het beroep tegen de opvolgende maatregel van bewaring en levert geen belang op bij het beroep tegen de eerste maatregel.

3.       Anders dan de vreemdeling ziet de Afdeling het aanbod van de staatssecretaris als onvoorwaardelijk. De vreemdeling kan de staatssecretaris aan een dergelijk aanbod houden. Als de rechtbank van oordeel is dat ervan kan worden uitgegaan dat een vreemdeling met zo’n aanbod volledig schadeloos wordt gesteld en geen ander belang bij het beroep heeft, betekent dit dat - ter voorkoming van nodeloos doorprocederen - het belang bij het beroep is vervallen. De Afdeling volgt de rechtbank daarbij in haar oordeel dat, gelet op de omstandigheden in deze zaak, de vraag of de ophouding voorafgaand aan de eerste maatregel onrechtmatig is geweest niet in het kader van de eerste maatregel aan de orde hoeft te komen en aan de orde kan worden gesteld bij het beroep tegen de direct opvolgende maatregel. In die procedure kan ook worden beoordeeld of de initiële ophouding onrechtmatig was en kan zonodig een belangenafweging worden gemaakt.

4.       De Afdeling volgt de rechtbank echter niet in haar oordeel dat het belang bij het beroep is vervallen. De vreemdeling betoogt in de enige grief terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij volledig schadeloos is gesteld. De rechtbank heeft niet onderkend dat de staatssecretaris een ontoereikende schadevergoeding heeft aangeboden.

5.       De staatssecretaris heeft een schadevergoeding van twee keer € 100,00, dus € 200,00, voor twee dagen in een huis van bewaring aangeboden. De vreemdeling wijst er terecht op, wat wordt ondersteund door de stukken in het dossier in deze zaak, dat hij drie dagen in een politiecel heeft verbleven, wat betekent dat dit drie keer € 130,00, dus € 390,00, had moeten zijn. Uit de HV04 Melding vreemdelingenpiket van 14 januari 2023 volgt dat de vreemdeling toen verbleef in het cellencomplex in Maastricht. Uit de HV04 Melding vreemdelingenpiket van 16 januari 2023 volgt dat de vreemdeling op het politiebureau Maastricht te spreken was. Uit de M110 proces-verbaal van gehoor van 16 januari 2023 volgt dat dit gehoor heeft plaatsgevonden om 11.24 uur in het arrestantenverblijf Roermond. Dit alles maakt dat de Afdeling de staatssecretaris niet volgt waar hij in zijn brief van 24 januari 2023 in het dossier in zaak nr. 202300762/1/V3 stelt dat de vreemdeling op 14 januari 2023 in het detentiecentrum Rotterdam is geplaatst. De grief slaagt.

6.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond. Omdat de maatregel van bewaring al is opgeheven, is een bevel tot opheffing niet nodig. De vreemdeling heeft wel recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend.

7.       De staatssecretaris moet de proceskosten van de vreemdeling in hoger beroep vergoeden. Voor de beroepsfase heeft de rechtbank in verband met de onrechtmatige ophouding in haar uitspraak op het beroep tegen de opvolgende maatregel van bewaring (zaak nr. 202300762/1/V3) al proceskosten toegekend.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 27 januari 2023 in zaak nr. NL23.1319;

III.      verklaart het beroep gegrond;

IV.      kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 390,00 over de periode 14 januari 2023 tot en met 16 januari 2023, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;

V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.

w.g. Wissels
voorzitter

w.g. Bechinka
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2023

371